Voormalige Wagenmakerij in Blerick

Halverwege de negentiende eeuw kreeg het spoorwegennet in ons land een flinke impuls. Vanaf de jaren 1860 groeide het aantal kilometers spoorlijn gestaag en werd er meeren meer gebruik gemaakt van het vervoer per trein. Op diverse strategische plaatsen in ons land werden daarom werkplaatsen opgericht om al dat veel gebruikte materieel te onderhouden en repareren. Blerick kreeg in,1890 een wagenmakerij. Dat gebouw staat er nog steeds en heeft veel van zijn oorspronkelijke karakter behouden. Reden voor de Nationale Maatschappij tot Behoud; Ontwikkeling en Exploitatie van industrieel erfgoed (BOEi) om het gefaseerd te restaureren en op te knappen.

Bijzonder monument uit de beginperiode spoorwegen


Bron: Bouwen aan monumenten nummer 2 2011



Waar het gebouw er nu, op een zonnige maar ook steenkoude winterdag in februari, verlaten bij ligt, daar moet de aanblik in de eerste helft van de twintigste eeuw een geheel andere zijn geweest. In de wagenmakerij werkten toen zo’n 160 mensen dagelijks aan de wagons. Het totaal aantal mensen dat op het terrein actief was bedroeg meer dan het dubbele, circa 350. Er lagen ook nog andere gebouwen op perceel dat zo’n 1,6 hectare groot was. Daarvan is alleen de wagenwerkplaats (met 7.375 m2 een van de grote industriële rijksmonumenten van Nederland) en een kleinere werkplaats over.


Strategisch knooppunt
De keuze voor Blerick als vestigingsplaats van een wagenmakerij had te maken met de ligging van die plaats naast Venlo, dat in de tweede helft van de negentiende eeuw was uitgegroeid tot een strategisch knooppunt van spoorlijnen, met verbindingen naar Nijmegen, Eindhoven, Roermond, Maastricht en Duitsland. In 1888 werd het eerste bestek opgesteld, de opening van het gebouw volgde in 1890. Bijna tachtig jaar was het in gebruik, tot het in februari 1969 werd gesloten. Een van de oorzaken daarvan was de sluiting van de mijnen, een goede klant van de spoorwegen. Ook werd het goederenvervoer per spoor minder waardoor het aantal goederentreinen afnam. De NS besloot daarop de reparatie-en herstelwerkzaamheden naar één centrale plek, Amersfoort, over te hevelen. “De gebouwen werden daarna steeds minder gebruikt en een deel van de bijgebouwen werd ook afgebroken” vertelt Jan Blankestijn, projectleider namens BOEi dat in 2007 eigenaarvan het complex werd. BOEi is een non-profit organisatie die zich bezighoudt met het herbestemmen van industrieel erfgoed. Zij doet dit vanuit verschillende invalshoeken: als investeerder, als ontwikkelaar, als adviseur. Blankestijn geeft aan dat de NS na 1969 zelf alleen nog de oude schilderswerkplaats gebruikte, terwijl bedrijven als Van Gend en Loos en Frans Maas loodsruimte huurden. Een deel van de loods werd bovendien tot en met 1995 gebruikt als technisch steunpunt voor onderhoud aan de rangeerlocomotieven van het emplacement Venlo. In 2002 kreeg de Wagenmakerij bescherming als rijksmonument.


Oude functies 
Nadat BOEi in 2007 het complex in eigendom verkreeg, werd besloten de Wagenmakerij in fasen op te knappen en er een nieuwe bestemming aan te geven. Bijzonder aan het gebouw is volgens Jan Blankestijn dat het veel van zijn oorspronkelijke karakter heeft behouden en dat het nog altijd is aangesloten op het spoor. “In Nederland zijn nog maar een paar soortgelijke monumentale gebouwen te vinden. In Tilburg en Haarlem staan een werkplaatsen voor locomotieven, in Amersfoort een voor rijtuigen en in Roosendaal een monumentale locomotievenloods. De loods in Blerick was specifiek voor wagons. Als je er rondkijkt, kun je nog veel van de oude functies terug herleiden. Zoals de traverse, een verdiept dwarsspoor waarop een transportwagen liep die de wagens op alle sporen kon afzetten. Hoewel de bijbehorende put is dichtgegooid, zijn de contouren nog duidelijk zichtbaar.” Blankestijn toont vervolgens de toiletruimten, met het oorspronkelijke sanitair, kantoorruimten en andere, meer algemene ruimten. Aan een van de wanden hangt zelfs nog een bord met oude gereedschappen. Zo stil als het er nu is, zo bedrijvig moet het een eeuw geleden zijn geweest.


Dranger met tegengewicht
De Wagenmakerij is in de loop der jaren enkele keren verbouwd, maakt Blankestijn duidelijk. Zo vonden er onder meer in 1921 en 1923 uitbreidingen plaats. Die hebben dan ook een andere – strakkere en meer zakelijke – uitstraling dan de oudbouw. Op het dak van die oudbouw ligt een zaagtanddak, ook wel sheddak genoemd, met vijftien’zaagtanden’. In de steile dakdelen zat glas zodat er voldoende licht in de werkplaats viel. De uitbreiding heeft een cassettedak met daklichten. Binnen vallen onder andere de gietijzeren kolommen en de samengestelde liggers op. Deze zijn van geklonken stalen delen, de houten spanten die erop staan zijn van dennehout.


‘Toen we het gebouw in eigendom kregen zijn we gaan onderzoeken wat er zoal aan moest gebeuren en wat dat voor financiële consequenties had. Voor een deel beschikken we over eigen middelen, voor een deel zijn we afhankelijk van subsidies. Daar hebben we dan ook een aanvraag voor ingediend.” Een van de eerste werkzaamheden was het herstellen van een aantal ingegooide ramen, legt Blankestijn uit. Dat gebeurde met hulp van enkele leerlingschilders en -glaszetters van ROC ’t Gilde in Roermond. “Daarna hebben we van vandalisme geen last meer gehad.”


Ook werden de lichtkappen hersteld. Drie waren echter in een dusdanig slechte staat dat ze moesten worden vervangen. De vrijkomende onderdelen van deze lichtkappen zijn gebruikt voor herstel van de overige kappen. Diverse loopdeuren werden opgeknapt – met behoud van het originele hang- en sluitwerk – en dat gold eveneens voor de poort naar het spoor. De daarin aanwezige loopdeur had een aardig oorspronkelijk detail: een dranger die functioneerde met behulp van een tegengewicht.”Wat het verfwerk betreft hebben we onderzoek gedaan naar de oorspronkelijke kleuren en die ook weer toegepast.”


Toekomstige gebruikers
Inmiddels is eveneens begonnen met het metselwerk, dat op diverse plaatsen veel schade had opgelopen. Daarnaast moeten de werkzaamheden aan de ramen worden afgerond. Vervolgens is het interieur aan de beurt, zegt Blankestijn. Dat betreft dan niet zozeer de werkplaats zelf, die zoveel mogelijk wordt gelaten zoals hij is, maar de bijbehorende ruimtes. “Het herstel en de restauratie richten zich vooral op de schilderswerkplaats (inmiddels gereed), de kantoren en de toiletgroep. Zoals gezegd doen we dat stap voor stap. Hoe we die ruimtes precies gaan inrichten is voor een deel afhankelijk van toekomstige gebruikers, daar houden we rekening mee. Uiteindelijk willen weer een mix van vooral spoorweggerelateerde functies in onderbrengen.”