Symposium ‘Bouwhistorie werkt’

De RCE organiseerde op 16 februari 2011 in haar gebouw in Amersfoort een symposium, waar meer dan 200 personen bijeenkwamen die allen op een of andere manier betrokken zijn bij onze bebouwde omgeving. De beroepen varieerden van bouwhistoricus, al of niet in dienst van een gemeentelijke monumentenzorg of een gespecialiseerd bureau, tot architect met bouwhistorische belangstelling. Ook waren vertegenwoordigers van Monumentenwachten aanwezig, van Avans hogeschool, van de Molen- en de Boerderijstichting, zelfs vanuit België was er belangstelling.

Bron: Nieuwsbrief Stichting Bouwhistorie Nederland
Door: A.H.K.


Na een welkomstwoord van de directeur van de RCE, Cees van ’t Veen, bracht Dirk de Vries de aanwezigen op de hoogte van het bestaan van de stichting Bouwhistorie Nederland en hun tweemaandelijkse bijeenkomsten, voor zover niet bekend. Samenwerking en onderling overleg is nodig, ondanks de bestaande richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek, om te streven naar een betere basis voor goed onderzoek.

Leonard de Wit, hoofd afdeling Beleid RCE, gaf een ‘Schets van de juridische kaders’. In de uitgedeelde tekst memoreerde hij dat bij het verdrag van Malta de bouwhistorie eigenlijk nauwelijks aan bod is gekomen, en min of meer viel onder het begrip archeologie. Dit is juridisch opgepakt door de toenmalige minister en er is tevens een nieuw beleid voorgesteld: Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). Hierbij wordt de zorg voor cultuurhistorie ondergebracht in het domein van de ruimtelijke ordening. De vraag is, wat dit betekent voor de bouwhistorie. Hij haalde aan dat de mogelijkheden bij de oude monumentenwet uit 1988, het doen van (subsidiabel) onderzoek bij vergunningaanvragen en het hanteren van de voorschriften gekoppeld aan de subsidies toch onvoldoende zijn benut. De wens om de regelgeving en de subsidiering te vereenvoudigen met ingang van 1 januari 2012 houdt niet in, zoals indertijd minister Plasterk in een persbericht stelde, dat allerlei zaken vergunningsvrij zouden zijn. Regels over wel of niet vervangen van zeventiende-eeuwse vensterindelingen door dubbel glas in metalen kozijnen kunnen echt niet ongestraft worden genegeerd. De WABO (Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht) is weliswaar ‘omgevallen’ in oktober 2010 maar er zijn veel mensen en instanties betrokken bij onze historische omgeving . Voor bestemmingsplannen is er geen jurisprudentie en de spreker denkt dat dit veel te weinig is geprobeerd. Een (eenvoudige) Monumentenwet ziet hij beslist nog niet verdwijnen.

Joris van Haaften, Hoofd Monumenten van Ruimtelijke Ordening & Econ. Zaken in Groningen, gaf een uiteenzetting over ‘Hoe ziet de gemeentelijke praktijk eruit?’ Hij memoreerde de oprichting van de SBN bij het afscheid van Herman Janse, twintig jaar geleden. Van de gemeenten in Nederland nemen ongeveer 5 % deel aan het Convent van Gemeentelijke Bouwhistorici. Van deze 25 gemeenten hebben er slechts 10 een bouwhistoricus in dienst. De mogelijke reden dat bouwhistorisch onderzoek vrijblijvend blijft, is dat er geen rijksregelgeving is die stelt dat een dergelijk onderzoek een voorwaarde is voor het afgeven van een vergunning. De Rijksdienst doet veel te weinig voor het onder-steunen van de toepassing van de regelgeving. Hij gaf vervolgens een overzicht van de activiteiten op dit gebied in Groningen. Na een aanloopperiode waarbij een bouwhistoricus via de achterdeur werd binnengesmokkeld bleek toch dat men achter de feiten aanliep. In 2002 is gestart met kaartonderzoek en het systematisch verkennen van panden die uiterlijke kenmerken hebben van vóór 1850. Er zijn twee externe bureaus bij betrokken maar de eigen man is altijd aanwezig, en heeft de eindredactie van de ‘verkenningen’. Het rapport wordt aan de eigenaren van de panden gezonden en staat op de Cultuur Waarden Kaart, via het web toegankelijk. De gemeenten neemt de kosten voor haar rekening. De rapporten vormen de bouwstenen voor het grotere verhaal en verder thematisch onderzoek. De erfgoedinspectie die in Groningen op bezoek kwam, kon dan ook niet anders constateren dan dat men daar goed ‘op de rails’ zat, maar het gevecht om cultuurhistorie te behouden blijft. Gemeenten hebben dringend een titel nodig voor wettelijke taken, anders vliegt de bouwhistoricus er bij de eerstvolgende bezuiniging uit.

Carolien Roozendaal, bouwhistoricus van de Gemeente Alkmaar, sprak over ‘Een bouwhistorische verwachtingskaart in ontwikkeling’. Bij haar aantreden in de gemeente is zij begonnen met een inventarisatie op basis van een vergelijking van de huidige kadastrale kaart met die uit het begin van de negentiende eeuw. Zo werden bestaande panden, die voordien alleen op de dikwijls veranderde gevel beoordeeld waren, vergeleken met de historische bebouwing. De ontstane bouwhistorische verwachtingskaart werd opgenomen in het bestemmingsplan door middel van een dubbelbestemming cultuurhistorie. Nadere regels over bouwhistorisch onderzoek bij sloop en samenvoegen kunnen hierdoor worden gesteld. Het is niet mogelijk om sloop te verbieden, maar wel te ontmoedigen. In de praktijk is echter de enige methode om panden te redden door ze aan te wijzen als monument, afgezien van de juridische implicaties van de komende wetswijziging. Er wordt gewerkt aan de volgende stap: het omzetten van de verwachtingskaart in een bouwhistorische waardenkaart, op basis van een uitgebreid bouwhistorisch onderzoek.

Anetta de Jong, directeur Kasteel de Haar in Haarzuilens lichtte toe: ‘Perspectief van een opdrachtgever: bouwhistorisch onderzoek loont’. Na een korte inleiding gaf zij het woord door aan architect Cor Bouwstra die een uiteenzetting gaf over de historie van het kasteel. Het kasteel is bepaald geen sprookjeskasteel, ontsproten aan de fantasie van Pierre Cuypers. Dit is duidelijk gebleken uit het uitgebreide onderzoek dat voorafging aan de in 2000 gestarte restauratie. Na het oprichten van een stichting en het overdragen van de landerijen kwamen er financiële middelen vrij en werd het kasteel als monument aangewezen. Budgetafspraken met de toenmalige RDMZ werden gemaakt over het benodigde bouwhistorisch onderzoek. Het bouwkundig archief van ‘de Haar’ werd ondergebracht bij het NAi. Vooral de discussies in het opzichtersdagboek vormden een interessante bron van informatie over technische zaken. Het onderzoek werd verdiept door een ensembleonderzoek, nodig voor een ‘redengevende omschrijving’. Het bouwhistorisch onderzoek richtte zich vooral op concrete vragen die bij de restauratie naar boven kwamen. De discussie over het laten verschijnen van een publicatie leverde een verbreding van het onderzoek naar de gehele context op. Nu wordt niet alleen de bouwgeschiedenis maar ook de latere activiteiten, de restauratie en ook de ruimtelijke, geschiedkundige en sociale omgeving geboekstaafd. Bij het aanpakken van het grootste probleem: de zettingen in het kasteel, werd tevens een niet eerder ontdekte voorganger gelokaliseerd in de vorm van een afgegraven motte.

Frank Haans, directeur bouwhistorie en restauratie van Monumenten Advies Bureau in Nijmegen, nam de toehoorders mee naar een volgend onderwerp: ‘Perspectief van een opdrachtnemer: hoe zit het met kosten en de mogelijkheden?’ De betekenis van een goed bouwhistorisch rapport binnen een proces van ontwerp, vergunningverlening en uitvoering wordt aan de hand van onder andere een negentiende-eeuwse sociëteit uitgelegd. Besproken wordt op welk moment het onderzoek het beste kan worden ingezet, omdat dit in de praktijk vaak te laat wordt aangevraagd. De uitkomsten van een onderzoek worden in een latere fase eerder als lastig dan als inspirerend ervaren. Een duidelijk overzicht van het aantal uren dat samenhangt met de omvang en de gewenste diepgang van het project wordt getoond. Ook worden gemiddelde uurtarieven van bouwhistorici en tekenaars vermeld, voor sommige gemeenten een onthulling. Meestal bedragen de kosten van een bouwhistorisch onderzoek slechts l tot 3 % van die van het totale bouwproces. Het resultaat van onderzoek is een hoogwaardig product, uitgevoerd door mensen met een HBO of universitaire opleiding, tegen gunstige tarieven. Bij Rijksmonumenten zijn deze kosten ook nog eens subsidiabel als belangrijk vooronderzoek, ondergebracht bij de plankosten. Bij Gemeentemonumenten is ondersteuning afhankelijk van het beleid, al of niet uitgevoerd door eigen mensen. Gerefereerd werd aan de in 2009 verschenen ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’, een initiatief van de RGD, m.m.v. de RCE, SBN, VNG en Atelier Rijksbouwmeester.


De kwaliteit van de onderzoeker speelt een grote rol. Daarom hebben vier bouwhistorici in 2010 de ‘Bond van Nederlandse Bouwhistorici’, BNB, opgericht. Er is een beroepscode en erkenningsregeling opgesteld, en na toetsing (start in 2011) kan men ingeschreven worden in het kwaliteitsregister (website www.bouwhistorici.nl). De spreker besloot met de conclusie dat een bouwhistorisch onderzoek werkt als het op het juiste moment wordt uitgevoerd, met een helder programma en door een gekwalificeerde onderzoeker. Het levert altijd kennis en nieuwe inzichten op en kan een inspiratiebron zijn en een meerwaarde vormen binnen de totale bouwkosten. Nodeloos verlies van monumentale waarden is onwenselijk.

Hanneke Nuijten, Inspecteur Erfgoedinspectie, geeft een ‘Toelichting op onderzoek naar bouwhistorisch en cultuurhistorisch onderzoek in gemeenten’. Dit rapport komt uit in mei 2011. De landelijke inspectie bestaat uit 30 mensen, en valt onder OC&W. Aanleiding tot het onderzoek is de MoMo, en het is de bedoeling om inzicht in bouw- en cultuurhistorische waarden te verkrijgen. Men wil definities en bekendheid nagaan, kwantiteit en kwaliteit bekijken, belemmeringen opsporen en aanbevelingen doen. Behalve het lezen van rapporten en het afnemen van interviews komt de informatie ook uit vragenlijsten die rondgestuurd worden naar gemeenten en als Erfgoedmonitor moeten werken. Het blijft een probleem om van iedereen antwoord te krijgen. De thematische onderzoeken worden in rapporten samengevat, die naar de minister gaan.


Wat betreft de definities: die van Bouwhistorisch onderzoek zijn duidelijk (Richtlijnen uit 2009) maar niet bij iedereen bekend. Bij cultuurhistorisch onderzoek is nog steeds geen goede definitie gevonden. Kwantiteit van onderzoek wordt bekeken en ook het moment en de intensiteit. Vaak is dit te laat in de procedure, waardoor vertraging in de vergunningprocedure ontstaat. Soms is er onnodig een diepgaand onderzoek ingesteld en voor de kwaliteit zijn er geen criteria. Belemmeringen zijn er vele, waaronder vooral gebrek aan bestuurlijkdraagvlak. Openbaarheid van deze onderzoeken zou verplicht moeten zijn. De spreker eindigde met de (tactische) zinsnede dat de aanbevelingen aan de minister in de lijn van de antwoorden liggen.

De diverse sprekers hadden ieder een stelling geponeerd en onder leiding van Dirk de Vries werd daarover gediscussieerd. Na dit geanimeerde slot en onder dankzegging aan de sprekers werden de deelnemers uitgenodigd voor een borrel met hapjes, waar graag gebruik van werd gemaakt.