Het Kartuizerklooster van Roermond
Bron: Nieuwsbrief Stichting Bouwhistorie Nederland Nr. 46 Mei 2009
Door: Birgit Dukers
INLEIDING
Het kartuizerklooster van Roermond, wiens kloostergebouwen verscholen liggen achter jongere bebouwing in het centrum van de stad, is een uniek monument in Nederland. Hoewel Nederland ooit negen kartuizerkloosters telde, is de Roermondse kartuis het enige klooster waar nog veel van de oude gebouwen overgebleven is. De overige Nederlandse kloosters vielen al in de zestiende eeuw ten prooi aan opheffing en sloop ten gevolge van de Reformatie. Het Roermondse klooster daarentegen, dat op dat moment behoorde tot de Zuidelijke Nederlanden, bleef in functie tot 1783, toen de Oostenrijkse keizer Jozef II het ophief. Daarna bleven de gebouwen echter steeds verbonden meteen (semi-)religieuze functie; ze werden korte tijd bewoond door de Norbertinessen van St.Gerlach, vervolgens deden ze dienst als Grootseminarie en in de laatste decennia zijn er de kantoren van het Bisdom Roermond gevestigd.
Van het klooster zijn diverse hoofdgebouwen nog bewaard. Via een poortdoorgang in een vroegtwintigste-eeuws bouwdeel aan de Swalmerstraat, komt men vandaag de dag uit op de voormalige binnenplaats van het klooster, waaraan de voormalige kerk, kapittelzaal, refter, monnikenkeuken en entree van het klooster gelegen zijn. De binnenplaats wordt aan de noord- en westzijde geheel omgeven door jongere bebouwing, die op de plek van vroegere dienstgebouwen is gekomen. Achter de eerder genoemde kloostergebouwen ligt de grote pandhof, waarvan de kruisgang nog overeind staat. Rondom het klooster loopt nog steeds de oude kloostermuur, die vroeger de kloostertuin afschermde. Nu liggen binnen deze ommuring een stadspark aan de zuidoostzijde en een nieuwgebouwd appartementencomplex aan de zuidwestzijde.
BOUWHISTORISCH ONDERZOEK
In de aanloopfase van de tentoonstelling ‘Het Geheim van de Stilte’ kwamen de initiatiefnemers hiervan tot de conclusie dat er behoefte was aan meer inzicht in de bouwgeschiedenis van het klooster. Op initiatief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (nu RACM), het Bisdom Roermond en de Gemeente Roermond werd een budget samengesteld om het klooster bouwhistorisch te laten onderzoeken en de gegevens inzichtelijk te maken voor een tentoonstelling in het voorjaar van 2009 (1). Het onderzoek startte in de zomer van 2005 en zal in de zomer van 2009 afgerond worden.
Het onderzoek begon met een uitgebreide bouwhistorische documentatie van het klooster, waarbij alle historische onderdelen opgemeten werden en de bouwsporen vastgelegd. De buitengevels van de kerk en de kapittelzaal werden vanwege hun hoogte opgemeten door middel van fotogrammetrie, de overige gevels werden met de hand ingemeten (2). Zowel de zijgevels van de kerk en achterliggende kapittelzaal, als de buitengevels van de kruisgangen bleken veel sporen uit verschillende bouwfasen te bevatten. De door het veldwerk verkregen gegevens werden uitgewerkt in plattegronden, doorsneden en gevelaanzichten van de gebouwen. De oude kapconstructies van de kloosterkerk en de naastgelegen refter werden door middel van dendrochronologisch onderzoek gedateerd. Op deze manier verschaften ze belangrijke informatie over enkele bouwfasen van de kloostergebouwen, die sterk bepaald werden door de twee Roermondse stadsbranden in 1554 en 1665.
Gelijktijdig met het bouwhistorische veldwerk werd er archiefonderzoek uitgevoerd om gegevens over de omstandigheden van de verbouwingen en moderniseringen van het complex te verzamelen. De voornaamste bronnen hiervoor zijn de bewaarde charters van het klooster in het Rijksarchief te Maastricht, de uitgebreide inventarissen van het klooster ten tijde van de opheffing in het Algemeen Rijksarchief te Brussel en vermeldingen van het klooster in diversie archiefdocumenten in het Gemeentearchief van Roermond. Daarnaast zijn er enkele betrouwbare iconografische afbeeldingen van het klooster.
DE STICHTING VAN HET KLOOSTER
In 1370 stichtten de lokale edelman heer Werner van Swalmen en zijn vrouw Bertha van Geilenkirchen een kapel met gasthuis ter ere van de H. Maagd Maria van Bethlehem, ter gelegenheid van een behouden thuiskomst van een pelgrimstocht naar het Heilige Land. Deze kapel op vijfhoekige plattegrond werd gebouwd op de hoek van de huidige Swalmerstraat en Bethlehemstraat, in een gebied dat eerder die eeuw bij de stad Roermond gevoegd was. Enkele jaren eerder, in 1368, had het Generaal Kapittel van de Kartuizerorde het voornemen geuit om een kartuizerklooster te stichten in Roermond, op dat moment de hoofdstad van Opper-Gelre. In de vroege jaren zeventig van de veertiende eeuw is men in contact gekomen met de voornoemde Werner van Swalmen, die hulp nodig had bij het onderhouden en bedienen van de kapel en het gasthuis. Dit resulteerde in de stichting van de kartuis ‘Maria van Bethlehem’, waarvan de stichtingsbrief is gedateerd op 25 juli 1376.
Hoewel in de archiefbronnen geen informatie te vinden is over het uiterlijk van het klooster in de veertiende eeuw, behalve van dat van de Bethlehemkapel, is er toch nog veel informatie over de oudste bouwfase van het klooster te achterhalen. De globale opzet van het klooster is door de eeuwen heen niet onherkenbaar veranderd. De ordening van de gebouwen werd enerzijds bepaald door de algemene opzet voor kartuizerkloosters en anderzijds door de omstandigheden van het terrein, waar reeds aan de Swalmerstraat enkele gebouwen aanwezig waren, zoals de voornoemde gebouwen van Werner van Swalmen en particuliere bebouwing aan de andere kant van het bouwblok. Het kenmerkende van kartuizer kloostercomplexen komt voort uit de combinatie van een heremitisch leven met een gemeenschapsleven. De monniken brengen het merendeel van hun tijd in afzondering door, maar in de context van een kloostergemeenschap. Lekenbroeders zorgen voor hun levensonderhoud, zodat ze zich aan het zuivere contemplatieve leven kunnen wijden (3).
De algemene opzet voor kartuizerkloosters beperkt zich tot een aantal functionele gebouwen, die in ieder klooster anders gegroepeerd zijn, maar steeds een driedeling hebben, bestaand uit een publiek, semi-privaat en privaat gedeelte. Het publieke gedeelte begint bij de ingangspoort van het complex, vaak een afzonderlijk poortgebouwtje, waarachter een binnenplaats is waaraan de bedrijfsgebouwen gelegen zijn. Het semi-private gedeelte betreft de kloostergebouwen, die in gezamenlijk gebruik zijn door de kartuizermonniken en/of de lekenbroeders: de kerk, refter en vaak ook de kapittelzaal. In veel kartuizerkloosters lagen deze gebouwen aan een kleine kruisgang, het z.g. claustrum minor, waaraan ook de cel van de prior gelegen is, die vaak als een schakel tussen het publieke en private deel geplaatst is. Het private gedeelte tenslotte, dat aan de kartuizermonniken toebehoort, is de grote kruisgang (claustrum maior) die de individuele kartuizercellen met elkaar verbindt, ledere cel bestond uit een huisje en een tuintje en vaak één of meerdere galerijen of wandelgangen en was omgeven door een muur. De bibliotheek van het klooster was vaak op de verdieping van de kapittelzaal of de sacristie gelegen, maar wel zó dat deze toegankelijk was voor de monniken, zonder dat zij daarvoor het private gedeelte hoefden te verlaten. Rondom de grote kruisgang en de cellen was vaak een grotere tuin aangelegd, die niet alleen diende als extra (stilte-)buffer tussen de cellen en de buitenmuur van het klooster, maar ook als wandelgebied voor de gezamenlijke wandeling op zondag.
Volgens deze globale lijnen zijn de meeste kartuizen opgezet, maar de precieze ordening van de gebouwen verschilt per klooster, afhankelijk van de omstandigheden, zoals hoogteverschillen in het bouwterrein (met name in bergachtig gebied) of de vorm van het beschikbare grondperceel (in stedelijke context). We kunnen er van uitgaan dat bij de stichting van de Roermondse kartuis in 1376 een kloostercomplex gebouwd werd, bestaande uit een poortgebouw, bedrijfsgebouwen (stallen, bakkerij, brouwerij), gastenvertrekken, lekenbroedervertrek-ken en -keuken, gebouwen voor de kloostergemeenschap, zoals het prioraat, de refter, de keuken voor de monniken, kapittelzaal, bibliotheek en kerk en de grote pandhof met een twaalftal cellen (4). ledere ‘cel’ bestond uit een klein huisje met een drietal kamers en een eigen tuintje. Deze standaard onderdelen komen bij de inventarisatie van het complex in 1784 nog steeds voor, hoewel lang niet meer allemaal in veertiende-eeuwse bouwvorm.
DE BOUWFASEN VAN HET KLOOSTER
Het bouwhistorische onderzoek toonde een groot aantal bouwfasen in het complex aan, vanaf de bouw in de late veertiende eeuw tot nu. De belangrijkste fasen zullen besproken worden. Van de vroegste fase, de nieuwbouw rond 1376, resteert de globale opzet van het klooster (de ordening van de gebouwen) en bakstenen muurwerk in het reftergebouw, het voormalige keukengebouw, de kruisgang (buitenmuren) en de huidige kapittelzaal. De oudste delen van het huidige kloostercomplex blijken de refter, het voormalige keukengebouw, de kruisgang (buitenmuren) en het bouwvolume van de huidige kapittelzaal te zijn. Ze dateren uit het laatste kwart van de veertiende eeuw en zijn opgetrokken in baksteen. Het metselwerk bestaat uit relatief grote bakstenen (26-29×12-14×6-7) gemetseld in Vlaams verband (5). De stenen hebben een lichte oranjerode kleur met veel onzuiverheden in de klei, het product van veldbrandovens. Onder het voormalige keukengebouw en een deel van het reftergebouw zijn nog grote kelders aanwezig, met mergelstenen tongewelven, die uit de eerste bouwtijd stammen.
De huidige kapittelzaal, tussen kerk en refter gelegen, is pas sinds 1556 als zodanig in gebruik. In de oostelijke wand van de zaal is een hoge mergelstenen spitsboog met een mergelstenen omlijsting, die momenteel grotendeels dichtgezet is. Oorspronkelijk was de boog open. Er zijn geen sporen van glassponningen. De boog is in een later stadium verbonden met een mergelstenen kruisribgewelf van de zaal, dat door een jaarsteen in 1556 wordt gedateerd. Boven het gewelf zijn in het muurwerk boven de boog de aanzetten varteen bakstenen, binnendakse topgevel te zien, die erop duiden dat er een ruimte met een open kapconstructie ten westen van de boog is geweest; er is niet genoeg ruimte voor een gewelf tussen de aanzetten van de topgevel en de opening van de boog. Al met al lijkt het erop alsof de boog bij een ouder bouwvolume hoort, meest waarschijnlijk de oudste kapel, die op die plek lag. Omdat in een kartuizerkerk altijd een scheiding was tussen een monniken- en een broedergedeelte, is het verleidelijk om de boog deze functie toe te schrijven. Meer gebruikelijk was het echter om een scheiding in de vorm van een houten oksaal te hebben. Voor een stenen boogscheiding is tot nu toe geen parallel gevonden bij andere kartuizerkerken, maar dit maakt het nog niet onmogelijk. Door latere verbouwingen en bepleistering van de muren, zijn er verder geen duidelijke bouwsporen van de oudste kerk aangetroffen.
Ruim een eeuw na de bouw van het klooster was men toe aan een nieuwe kloosterkerk; de gemeenschap was gegroeid van 13 tot 16 monniken. In 1492 krijgen de Roermondse kartuizers toezegging van de Bisschop van Luik om de nog nieuw te bouwen kerk te laten wijden. De nieuwe kerk werd aan de oostzijde van de oude kerk geplaatst, vermoedelijk is hiervoor de absis van de oude kerk afgebroken. De nieuwe kerk had stenen kruisribgewelven, hoge spitsboogvensters en steunberen aan de buitenzijde. Opvallend genoeg is ook deze kerk nog in Vlaams verband gemetseld, maar met een kleiner baksteenformaat dan de veertiende-eeuwse kloosterdelen (23/24×11,5/12×5,5/6). Het betreft een uitzonderlijk late toepassing van het Vlaams verband, waarvan tot nu toe gedacht werd dat het in Nederland slechts tot het einde van de veertiende eeuw werd toegepast. In 1554 werd Roermond getroffen door een grote stadsbrand, waarbij ook het kartuizerklooster niet gespaard bleef. Welke delen er precies beschadigd raakten, wordt niet in archiefbronnen vermeld, maar de huidige gebouwen laten zien dat in ieder geval de kerk en de refter beschadigd raakten. Het hout van de kapconstructie van het huidige reftergebouw werd dendrochronologisch in het jaar 1554 gedateerd; voor de nieuwe kapconstructie werd vers hout gebruikt (6).
De huidige kapittelzaal kreeg na de brand zijn laatgotische gewelf (1556). Hoe groot de schade aan de kerk was, valt niet te zeggen, want deze raakte een eeuw later, in 1665, opnieuw beschadigd door een tweede stadsbrand. Het hout van de huidige kapconstructies van de kerk en de noordelijke traptoren dateert van de wederopbouw in 1667. Op dat moment werden de spitsboogramen van de laatgotische kerk afgerond en kreeg de kerk stucgewelven. De ramen werden voorzien van een gestucte blokomlijsting, om de weggewerkte spitsbogen aan het zicht te onttrekken.
Omstreeks het midden van de achttiende eeuw beleefde het klooster een bloeiperiode. Onder de Oostenrijkse prior Johannes Schnickel werd begonnen met het verfraaien van het klooster met decoratief stucwerk. Zo kregen de stucgewelven van de kapel decoraties in Rococo-stijl, kreeg de refter een fraai, figuratief stucplafond en werden de wanden van de kruisgang van stucwerk voorzien. Tijdens de opgraving in 2006 werden ook fragmenten van rijk (Rococo-) stucwerk tussen het sloopmateriaal van de monnikencellen gevonden. In 1783 werd het klooster door de Oostenrijkse keizer Josef II opgeheven, samen met alle andere contemplatieve kloosters in zijn rijk. De monniken moesten het klooster verlaten en de inboedel werd geïnventariseerd en verkocht. De inventarislijsten van het administratieve orgaan dat dit registreerde, geven een mooi beeld van de inboedel van het klooster op dat moment. De monnikencellen werden afgebroken, er resteren ondergronds slechts funderingsresten en beerputten, waarvan ongeveer een derde deel nu is opgegraven.
HET GEHEIM VAN DE STILTE
Een aantal van de vele objecten die tot de inboedel van het klooster behoorden, zoals schilderijen, manuscripten en liturgisch vaatwerk is deze lente bij hoge uitzondering teruggebracht naar het klooster en te zien in de tentoonstelling “Het Geheim van de Stilte; de besloten wereld van de Roermondse Kartuizers”. De tentoonstelling vindt plaats in de kruisgang, de kapittelzaal en de kerk van het klooster. Voor meer informatie over de tentoonstelling, die nog tot 21 juni te bezoeken is, zie www.kartuizers.nl
Een uitgebreider artikel over de bouwgeschiedenis van het klooster is te vinden in de tentoonstellingscatalogus.
B. Dukers, ‘De bouwgeschiedenis van de Roermondse kartuis’ in: K. Pansters (red), Het Geheim van de Stilte, De Besloten Wereld van de Roermondse Kartuizers, 2009.
(1) Het onderzoek werd uitgevoerd door drs. B. Dukers, de begeleidingscommissie van het onderzoek bestond uit prof. dr. DJ. de Vries (RACM), drs. E. Caris (Gemeente Roermond) en ing. G. Broen (Bisdom Roermond). Daarnaast zorgde bouwhistoricus Bart Klück voor aanvullende bouwhistorische expertise.
(2) Fotogrammetrische opname van de zuid-, noord- en westgevel van de kapel werd uitgevoerd door bureau PastForward uit Aken, de handmetingen door de auteur van dit artikel.
(3) M. Zadnikar, ‘Die frühe Baukunst der Kartauser’, in: Die Kartauser Der Orden der schweigenden Mönche, (Keulen 1983) 68-70.
(4) In de stichtingsakte van 1376 wordt vermeld dat door de giften Werner van Swalmen, zijn vrouw en broer, er een kloostergemeenschap bestaande uit een prior, twaalf monniken en enkele conversen kon worden onderhouden. Dit is een standaard aantal monniken voor een kartuizergemeenschap, waarbij een verwijzing naar Christus en zijn twaalf discipelen wordt gemaakt.
(5) Dit baksteenformaat komt ook voor in veertiende-eeuwse delen van de stadsmuur van Roermond.
(6) Dendrochronologische bemonstering door DJ. de Vries, analyse door RING Amersfoort.