EHBO in het Romeins leger

Meedogenloze en bijna onverslaanbare vechtjassen waren het, de Romeinen. Onkwetsbaar waren ze echter niet. Maarten Dolmans, gemeentearcheoloog van Venio, verdiepte zich in de Romeinse militaire geneeskunst. „Ave, soldaat Gaius, wie heeft je been zo mooi geamputeerd?”

Bron: Dagblad de Limburger
Door: Ray Simoen


Medicus van de Cohors XV Voluntariorum Civium Romanorum. Dat is de Venlose gemeente-archeoloog Maarten Dolmans in zijn vrije tijd. Hij moet samen met de capsarii – de verplegers – gewonde soldaten uit het strijdgewoel halen en zorgen dat ze het lazaret bereiken voordat ze leegbloeden en overlijden. Dat zorgt tijdens de demonstraties van dit legioen van Romeinse soldaten-hobbyisten steevast voor blikken van afgrijzen en bewondering bij het publiek. En dan spelen de amateur Romeinse legionairs het alleen nog maar na, met nepbloed en nepwonden. In het echt, vele eeuwen geleden, moet het er vele malen bloediger, wreder en ook wel heldhaftiger aan toe zijn gegaan. Voor Dolmans is zijn rol van medicus en hoofd van de capsarii allesbehalve een bloederige hobby. Sinds zijn jeugd al is hij gefascineerd door de Romeinen. „Toen ik met mijn ouders een reis maakte naar Rome raakte ik geweldig onder de indruk van wat de Romeinen met hun beperkte technische middelen allemaal konden. Ze zijn de uitvinders van beton. Het Pantheon heeft een ronde betonnen koepel. Je hebt een groot technisch vernuft nodig om dat zo te kunnen bouwen. De Romeinen beschikten ook over een geweldig innovatief vermogen. Het waren de Japanners van de oudheid. Wat ze bij de Grieken en Egyptenaren zagen, kopieerden en verfijnden ze. Constant zochten ze naar vernieuwingen, op allerlei terrein.” Zijn jeugdige fascinatie resulteert in universitaire studies geschiedenis en archeologie en in scripties over militaire geneeskunst en hospitalen in de oudheid. Over twee jaar volgt bovendien een proefschrift over Romeinse militaire geneeskunst.


„Het waren professor Horstmanshoff en professor Willems die me stimuleerden om de (militaire) geneeskunst van de Romeinen verder te onderzoeken. Die stond op een hoog niveau. Napoleon had veel aan de Romeinse kennis van krijgstechniek en medische zorg.” Dat de Romeinse militaire geneeskunst op zo’n hoog peil stond, is niet zo verwonderlijk. Het leger was het paradepaardje van de Romeinen. Het machtige Imperium Romanum is niet alleen tot stand gebracht dankzij Romeinse techneuten, maar veeleer door de zwaarden en speren van de goed getrainde en tot de tanden bewapende legioenen.


„Soldaten waren het kapitaal van de Romeinse bevelhebbers. Hun uitrusting en hun opleiding kostten veel geld. En gezonde, goed verzorgde en getrainde soldaten waren betrouwbare bondgenoten van legeraanvoerders, zeker van militaire leiders met hoge politieke aspiraties als Caesar en Augustus.” Legerdokters waren ook beter dan civiele artsen, geeft Dolmans aan. „Vivisectie was verboden bij de Romeinen, men mocht niet in doden snijden. Legerartsen kwamen meer dan andere artsen in contact met open wonden, versplinterde botten, afgerukte ledematen en doorgesneden spieren. Ze hadden dus meer kans om kennis te verwerven op basis van wat ze dagelijks tegenkwamen op het slagveld. Ze werden ook opgeleid door andere, oudere legerartsen met ervaring.”


De capsarii – verplegers -speelden een belangrijke rol in de medische zorg van het Romeinse leger, geeft Dolmans aan. „Als een soldaat gewond raakte, moest hij snel uit het strijdgewoel gehaald worden. In het belang van de gewonde zelf en in dat van zijn medesoldaten. Veel bloedverlies moest zo snel mogelijk worden tegengegaan en de wond moest meteen dicht, anders overleefde de gewonde niet. Ook moest voorkomen worden dat een gevelde soldaat met zijn gekerm het moreel van de andere soldaten aantastte. Daarbij speelde ook mee dat het lastig vechten is als je steeds dreigt te struikelen over soldaten op de grond. Bovendien vochten de Romeinen het beste en meest succesvol in gesloten formaties.”


Soldaten met verwondingen aan romp en hoofd hadden weinig kans op overleven. „Vandaar dat ze hun romp zo goed beschermden met een rok, die bestond uit een soort laminaat van beweegbare, metalen plaatjes. Een stuk veiliger dan de Gallische uitvinding, de maliënkolder. Daar konden nog pijlen doorheen.” De rechterarm en het rechterbeen van een Romeinse soldaat liepen het meeste gevaar. „Ze vochten met het zwaard in de rechterhand en het schild links. Dus rechts is vaker onbeschermd dan links.” Als een soldaat gewond raakte, werd hij door de capsarii snel naar een veldziekenhuis gebracht. Daar stonden de legerartsen al te wachten met een volgens Dolmans „verrassend” groot aantal medische apparaten. „Scalpels, wondhaken, naalden, tangen en aderklemmen, aparte apparatuur om pijlpunten te verwijderen. De Romeinen hadden het allemaal. Ofwel zelf uitgevonden, ofwel afgekeken van anderen en vervolgens verbeterd. Ze wisten ook hoe ze botsplinters uit het lichaam moesten verwijderen.”


Bij behandeling van een gewonde soldaat hielden de artsen drie zaken scherp in de gaten. Allereerst probeerden ze meteen bloedverlies tegen te gaan, daarna ontstekingen te voorkomen. En, niet onbelangrijk, ze probeerden zich niet af te laten schrikken door het heftige gejammer van een gewonde soldaat. „Een aantal verdovingsmiddelen hadden de artsen wel al tot hun beschikking. Papavermelk met wijn bracht de patiënt in een roes, niet in slaap. Ook gebruikte men bilzenkruid om te verdoven.” Van dat laatste mochten maar kleine hoeveelheden gebruikt worden, anders luidde het doktersrapport: ‘Operatie gelukt, patiënt vergiftigd.’


„Er wordt in de literatuur fraai beschreven hoe je moet amputeren en hoe je een ‘mooie stomp’ moet maken. Bij amputaties werd eerst de opperhuid geopend, daarna de zenuwen en vervolgens de aderen doorgesneden, en tot slotte het bot doorgezaagd. Open aders werden met pek en was dichtgeschroeid of met een touwtje afgebonden.”


Als ze het bezoek aan de legerarts overleefden, gingen de soldaten vaak naar een militair hospitaal. „In hun forten hadden de Romeinen hospitalen met instrumentaria en kruidentuinen. Het oudst bekende militaire hospitaal ligt in het Duitse Haltern, niet ver van Venlo.” De hospitalen hadden kamers voor zes tot acht soldaten. Per legioen – 6.000 man – was er één hospitaal met zestig kamers, die ruggelings met elkaar zijn verbonden waren. „Tot in de negentiende eeuw stierven meer soldaten door epidemische ziektes dan door oorlogen. De Romeinen onderkenden het gevaar van epidemieën. Door de opbouw van de hospitalen met de ruggelings met elkaar verboden kamers, meenden ze de kans op besmetting en verspreiding van epidemieën te kunnen voorkomen.”


Onduidelijk is of de Romeinen iets wisten van het belang van ontsmetting. „Pas rond 1850 is men serieus werk gaan maken van het ontsmetten van apparatuur. De Romeinse schrijver Martialis zei wel dat je beter naar een slechte arts met goede en schone apparatuur kunt gaan dan andersom. Maar wat is schoon? Als iets er niet smerig uitziet, wil dat nog niet zeggen dat het schoon is.” Toch waren er wel Romeinse artsen die werk maakten van het hygiënisch schoonmaken van wonden. Vaak werd een doek eerst in wijn en azijn gedrenkt voordat hij op de wond ging. Maar er waren ook legio artsen die in onzin praktiseerden. Zoals varkenspoep op wonden leggen ter ontsmetting. Niet elke verminkte of gewonde soldaat werd het leger uitgestuurd. Dolmans: „Er zijn twee gevallen bekend van invalide soldaten die in het leger bleven. Ik ben in de bronnen een verhaal tegengekomen van een soldaat met een kunsthand. En er is ook een helm gevonden, waarbij de oorbeugel iets naar voren was geplaatst Waarschijnlijk had de soldaat een nekslag gekregen en heeft de dokter de zaak wel kunnen repareren, maar is daarbij het hoofd van de soldaat scheef komen te staan.”


Kijk voor nadere informatie op www.paxromana.nl. Pax Romana is een Nederlandse vereniging die Romeinse soldaten en burgers uitbeeldt zoals ze rond 75 na Christus in Nederland geleefd zouden hebben. Tot Pax Romana behoort de Cohors XV Voluntariorum Civium Romanorum, een eenheid van vrijwillige militairen met Romeins burgerschap.