Cultuur van betekenis laat zich niet afdwingen
Bron: www.archfonds.nl
Janny Rodermond
Er is iets merkwaardigs aan de hand. Met Mooier Nederland heeft het kabinet eensgezind laten weten dat de kwaliteit van stad en landschap omhoog moet. Dit voorjaar verschijnt de architectuurnota, waarin dit verder is uitgewerkt. In Kunst van Leven is al aangekondigd dat daarin de lokale en regionale opgaven centraal staan. Dat is conform de ingezette decentralisatie van de ruimtelijke ordening.
De architectuurnota zal ondermeer inzicht bieden in het instrumentarium dat provincies en gemeenten ter beschikking staat om de kwaliteitstoetsing bij gebiedsontwikkeling te organiseren. Het zal nog lastig zijn om deze ambities in overeenstemming te brengen met de Modernisering van de Monumentenzorg, die in 2009 ingaat. Belangrijkste reden is dat straks de bescherming van de cultuurhistorie bij gebiedsontwikkeling wel juridisch verankerd is, maar dat er vooralsnog geen wettelijk kader is voor de discussie over de kwaliteit van het stedenbouwkundig of landschapsontwerp. Zo lijkt het alsof de populariteit van geschiedenis nu verzilverd wordt in een nieuwe monumentenwet, zonder de stap te maken naar een integrale benadering waarbij ontwerpers en historici vanaf het begin samenwerken.
Eind december heeft minister Plasterk de aftrap gegeven voor MoMo (Modernisering van de Monumentenzorg). De oude monumentenwet is te veel gericht op individuele gebouwen en laat weinig ruimte voor herontwikkeling. Bovendien wil het rijk ook de monumentenzorg verder decentraliseren. Wijziging van de wet is tot zover vooral een aanpassing aan de dagelijkse praktijk, waarin gebiedsontwikkeling door private partijen en corporaties de stedelijke ontwikkeling domineert. Plasterk bepleit een verankering van de cultuurhistorische analyses en het bouwhistorisch onderzoek in een vroeg stadium van de besluitvorming. Deze inbedding van de cultuurhistorie in juridische procedures sluit aan bij de groei van controlemechanismen en bureaucratie in alle sectoren van de samenleving. Maar is dat voldoende voor de beoogde ‘modernisering’?
Modernisering is een complex proces. In de publicatie Moderniteit als opgave probeert de socioloog Gabriël van den Brink [1] vat te krijgen op de betekenis van sociaal-culturele en cultuurhistorische fenomenen die de modernisering van Nederland hebben bepaald. Zijn methodiek is niet eenvoudig. Van den Brink baseert zich op empirisch onderzoek: hoe zit de alledaagse realiteit feitelijk in elkaar. Dit realisme combineert hij met een multidisciplinaire werkwijze. Wat zijn de gevolgen van modernisering in cultuur, politiek, economie en privé-leven. Bovendien gaat aan elk onderzoek reflectie op de gebruikte begrippen vooraf. Wat betekenen woorden als regio en cultuur binnen verschillende kennisgebieden? En hij vindt dat er ook ruimte moet zijn voor de ‘verbeelding’ bij voorbeeld door onderzoeksresultaten of argumentaties te illustreren met grafieken, foto’s, kaartmateriaal of schilderijen. Kortom, culturele fenomenen zijn zeer complex, verschillen naar tijd en plaats en begrip ervan is niet in eenvoudige schema’s te vangen.
Als het achterhalen van de betekenis van culturele fenomenen zo complex is, wat mogen we dan verwachten van de uitbreiding van het juridisch instrumentarium in de monumentenzorg? In de nota die OCW gepubliceerd heeft in december zijn enkele cases beschreven, die duidelijk maken dat de huidige aanpak van de monumentenzorg zwaar verouderd is. [2] Neem bij voorbeeld Artis. Om grip te krijgen op dit stukje stad is kennis noodzakelijk van de monumenten die er in opgenomen zijn, van de tuinarchitectuur, de stedenbouwgeschiedenis. Maar ook vergt het kennis van de roerende goederen (bibliotheek, opgezette dieren) waarover Artis beschikt. En uiteraard van de geschiedenis van de dierentuin als internationaal cultuurhistorisch, wetenschappelijk en toeristisch fenomeen. Bovendien vraagt het om begrip van de veranderende relatie tussen mens en dier. En dan ook nog gezien vanuit verschillende perspectieven van wetenschappers, bestuurders, private partijen, burgers en incidentele bezoekers.
Een modernisering van de monumentenzorg, die recht doet aan deze complexe betekenis van verleden en toekomst, kan zich niet beperken tot een inbedding in het wettelijk instrumentarium voor de ruimtelijke ordening. Van de Belvedereprojecten kunnen we leren dat puur bouwhistorische inventarisaties en waarderingen van cultureel erfgoed belemmerend werken op het verbinden van het historische met het toekomstgerichte perspectief. In het ergste scenario levert dit clichématige reconstructies op, waarbij nieuwe functies geforceerd onderdak vinden in verouderde typologieën. Het evenwicht tussen de cultuurhistorie en de waardering voor de cultuur van het maken is dan verstoord. Voor het werken aan een Mooier Nederland moeten geschiedenis en ontwerp moeten beide deel uitmaken van een breder cultureel besef.
De succesvolle strategieën, waarmee in diverse Belvedereprojecten geëxperimenteerd is, overstijgen de grenzen van de Monumentenwet, de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de bouwregelgeving. ‘Modernisering’ moet er niet toe leiden dat opdrachtgevers en ontwerpers de nieuwe wettelijke verplichtingen ervaren als de zoveelste uitbreiding van de ‘hindermacht’, zoals minister Plasterk terecht opmerkte bij de lancering van de plannen. Daarom is het van belang dat alle partijen die in de dagelijkse praktijk te maken hebben met transformatieopgaven hun standpunt ten aanzien van de beoogde modernisering kenbaar maken aan het Ministerie van OCW.[3] Omdat elk te transformeren gebied een andere geschiedenis kent en verschilt qua potenties, betrokken gebruikers, eigenaren en opdrachtgevende partijen zal de moderne monumentenzorg locatiespecifiek zijn. Cultuur die van betekenis is laat zich niet afdwingen. Wetgeving kan niet plaatsvervangend zijn voor een klimaat waarin alle betrokken partijen en disciplines goed geïnformeerd en geïnspireerd met elkaar werken aan een betere toekomst. Dat klinkt vaag, maar uit verschillende projecten die het Stimuleringsfonds voor Architectuur in de afgelopen vijf jaar met Belvederemiddelen heeft gesubsidieerd is dit gebleken. Vaak was en is er naar verhouding maar een klein subsidiebedrag noodzakelijk om een andere manier van denken over specifieke gebieden te ontwikkelen. Initiatiefnemers kunnen provincies, gemeenten of opdrachtgevers zijn, maar ook ontwerpers, beeldend kunstenaars of culturele instellingen.
Het Belvederebeleid is door een progressieve minister vrij behoudend geformuleerd. Maar in de uitwerking biedt het nog steeds veel ruimte voor locatiespecifieke experimenten. Voor projecten die verschillen qua inzet van deskundigheid, organisatie van het proces, de samenwerking tussen onderzoekers en ontwerpers en het betrekken van burgers. De beste projecten hebben een beroep gedaan op de verbeelding en ontlenen hun kracht aan het blootleggen van de betekenis van een gebied, landschap of regio. Om de monumentenzorg daadwerkelijk te moderniseren is het dan ook noodzakelijk om allereerst de bewegingsvrijheid die een voorwaarde is voor het ontdekken van betekenis te waarborgen. Identiteit en betekenis laten zich nu eenmaal niet wettelijk vastleggen, maar moeten steeds weer opnieuw ontstaan in het spanningsveld van economie, cultuur en politiek. Moderniseren is een opgave, die niet zonder intelligentie, verbeelding, plezier en durf vorm kan krijgen.
[1] Gabriël van den Brink, Moderniteit als opgave. Een antwoord aan relativisme en conservatisme. SUN Amsterdam 2007.
[2] MoMo. Projectplan Modernisering Monumentenzorg. December 2007.Ministerie van OCW, Directie Cultureel Erfgoed.
[3] In deze context is het merkwaardig dat de welstandcommissies nu weer ter discussie staan. Juist het (in 2003 nog vernieuwde) welstandstoezicht kan op lokaal niveau het vehikel zijn voor de multidisciplinaire discussie over de samenhang tussen geschiedenis en toekomst.