Aanwijzingsbeleid 2009 in de steigers

Op 7 november j.l. is het Ontwerp voor de beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2009 aan de Tweede Kamer voorgelegd. Ook is hij ter advisering gezonden aan de Raad van Cultuur en de Eerste kamer. Na verwerking van het advies van de Raad van Cultuur, en na goedkeuring van de Vaste Kamer commissie OCW zal de definitieve beleidsregel uiterlijk 15 december 2008 bij de Staatscourant worden aangeleverd en vóór 30 december 2008 worden gepubliceerd. Op 1 januari moet hij van kracht worden. Dit is wel afhankelijk van de vraag of de Eerste Kamer nog bijtijds akkoord kan gaan met het wetsvoorstel ‘beperking adviesplicht’ dat ook per 1 januari 2009 in werking zou moeten treden. De nieuwe beleidsregel is eindelijk weer gericht op het wel-aanwijzen van monumenten. Het is nodig om nu aan te geven welke archeologische en bebouwde monumenten de minister de komende jaren wil aanwijzen. Een bescheiden, maar positieve ambitie in woelige tijden.


Bron: Nieuwsbrief 6 RACM
Door: Isja Finaly (met aanpassingen email Isja Finaly van 10 november 2008)


Op 17 juni heeft de Tweede Kamer ingestemd met de wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met de beperking van de ministeriële adviesplicht. Een onderdeel daarvan heeft betrekking op artikel 3 van de wet, waarin de aanwijzing van monumenten is geregeld. Op dit moment is het nog zo dat er zowel door de minister zelf als op verzoek van belanghebbenden monumenten kunnen worden aangewezen. Na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer zal waarschijnlijk vanaf 1 januari 2009 de situatie zo zijn dat de minister altijd uit eigen beweging kan aanwijzen, maar dat op verzoek van belanghebbenden alleen nog rijksmonumenten uit de periode vanaf 1940 kunnen worden aangewezen.
Dit betekent dus dat er voor bouwwerken van voor 1940 geen beschermingsverzoeken van belanghebbenden meer in behandeling kunnen worden genomen. Wel kan de minister voor deze periode uit eigen beweging een procedure starten. Voor bouwwerken vanaf 1940 geldt dat niet alleen de minister uit eigen beweging een aanwijzingsprocedure kan starten, maar ook op verzoek van belanghebbenden. In welke gevallen de minister wil aanwijzen wordt aangegeven in beleid.


Wensbeeld
Zo snel mogelijk een alomvattend aanwijzingsbeleid voor cultureel erfgoed, dat zou mooi zijn; een beleid dat betrekking heeft op waardering, selectie en aanwijzing van archeologische monumenten, gebouwde monumenten, bijzondere gebieden en cultuurlandschappen. Maar er zijn omstandigheden die het op dit moment niet mogelijk maken om alles in één keer te regelen. Zo is er recent een evaluatie van de effecten en inzetbaarheid van het instrument beschermd stads- en dorpsgezicht afgerond en is er de discussie over modernisering van de monumentenzorg.
Dit laatste is de belangrijkste factor waarmee rekening moet worden gehouden. In die discussie wordt het hele monumentenbestel tegen het licht gehouden, van bestuurlijke verantwoordelijkheden en instrumentarium tot kwaliteitszorg en financieringsmogelijkheden. De discussie, met mogelijk ingrijpende conclusies voor de monumentenzorg, wordt pas in 2009 door de Tweede Kamer afgerond. Daarom kan er op dit moment geen aanwijzingsbeleid worden geformuleerd dat die discussie doorkruist of vooruitloopt op conclusies.


Realistisch
Toch is het mogelijk en ook nodig om voor 2009 een Beleidsregel aanwijzing monumenten te maken waarin wordt aangegeven welke archeologische en gebouwde monumenten de minister de komende jaren in elk geval wil aanwijzen, ongeacht de uitkomsten van de modernisering van de monumentenzorg. Dat dit geen massale hoeveelheden nieuwe monumenten betreft, moge duidelijk zijn. Vanwege de moderniseringsdiscussie zijn de ambities op dit moment bescheiden. Dit neemt echter niet weg dat er een andere, meer inhoudelijke weg ingeslagen kan worden dan de afgelopen jaren. De tijdelijke beleidsregels vanaf 2004 waren immers meer gericht op het niet-aanwijzen dan op het wel-aanwijzen van monumenten. Daar komt met de nieuwe beleidsregel verandering in.


Contouren
De basis voor het beleid ligt in inhoudelijke motieven: alleen monumenten van zeer hoge inhoudelijke kwaliteit en die een lacune in het monumentenbestand vullen, zullen worden aangewezen. Het doel is om een goed afgewogen monumentenbestand te krijgen, dat een goed onderbouwde afspiegeling is van de bewoningsgeschiedenis van Nederland. De lacunes in het huidige bestand kunnen gedeeltelijk worden gevuld door centraal gestuurde aanwijzingsprogramma’s te starten, maar ook doordat er voor bijzondere vondsten door derden een aanwijzingsprocedure wordt gestart. Aantoonbare lacunes zitten vooral bij archeologische monumenten en bij het monumentenbestand van voor 1940 is er eer der sprake van een aantal onevenwichtigheden die hersteld moeten worden door middel van gerichte verbeteracties en verfijningsoperaties.

Inhoud nieuwe beleidsregel
Voorzover nu te overzien al er in de beleidsregel vooral ruimte worden geschapen voor het aanwijzen van monumenten in de volgende zes categorieën.
a. Bij archeologische monumenten wordt er prioriteit gegeven aan de bescherming van monumenten die typologisch sterk ondervertegenwoordigd zijn. Dit bekent dat de nadruk bijvoorbeeld ligt op steentijdnederzettingen, plattelandsnederzettingen uit de vroege en late middeleeuwen en scheepswrakken, en niet meer op grafheuvels, waarvan er al vele honderden zijn beschermd.
b. De bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die van voor 1940 dateert, betreft de uitvoering van een reeds gedane toezegging. De voorbereiding van de beschermingsvoorstellen is door de RACM opgepakt en wordt begin 2009 afgerond, waarna de beschermingsprocedures kunnen worden gestart.
c. Ten derde een aantal programmatische verbeteracties in het monumentenbestand van voor 1940. Hierbij kan gedacht worden aan verfijning van reeds beschermde vestingwerken en begraafplaatsen, waarbij eenduidig en volgens een vast stramien wordt omschreven wat er nu precies beschermd is en welke waardering daaraan wordt toegekend. Daarnaast kunnen er, vanwege gegroeide inzichten in de afgelopen decennia, aanwijzingsprogramma’s worden gestart voor ondervertegenwoordigde categorieën als boerenerven, villa- en stadstuinen, stads- en volksparken en kloostertuinen.
d. Wederopbouwarchitectuur vormt door haar geringe ouderdom ook een lacune in het huidig monumentenbestand. In 2007 heeft de minister ongeveer honderd bouwwerken uit de periode van 1940 tot en met 1958 voorgedragen voor rijksbescherming. De wederopbouw loopt echter tot en met 1965. Om de selectie af te maken zullen daarom de komende jaren ook de meest bijzondere bouwwerken uit de periode 1959 tot en met 1965 geselecteerd en aangewezen moeten worden.
e. Voorts is het wenselijk om incidenteel een aanwijzingsprocedure te starten voor een bijzonder gebouw of belangrijke structuurdrager in een herstructureringswijk, indien daarmee een essentiële impuls kan worden geleverd aan een positieve herontwikkeling van de hele wijk. Hierdoor kan bijvoorbeeld worden bijgedragen aan het kabinetsbeleid voor de veertig zogenoemde ‘krachtwijken’.
f. Tot slot komen unieke vondsten van bijzonder hoge kwaliteit in aanmerking voor rijksbescherming. Belanghebbenden kunnen voor monumenten vanaf 1940 een beschermingsverzoek indienen. Voor bijzondere ontdekkingen van monumenten van voor 1940 kan geen verzoek meer worden ingediend, maar de minister kan wel, naar aanleiding van een melding, hier zelf een aanwijzingsprocedure voor starten. Dit zal slechts in uitzonderlijke gevallen gebeuren, bijvoorbeeld wanneer de vondst een onmisbare schakel in de Nederlandse architectuurgeschiedenis vertegenwoordigt.


Aanpassingen
De reikwijdte van de beleidsregel is voorlopig beperkt. Naar aanleiding van het moderniseren van de monumentenzorg en de mening van de Tweede Kamer daarover kan de beleidsregel echter worden aangevuld en aangepast. Zo kan de minister na de moderniseringsdiscussie besluiten of hij een ruimhartig aanwijzingsprogramma voor de wederopbouwarchictectuur kan starten.