Romeinse wegen in Nederland

Zo’n twintig jaar geleden was nog maar een handjevol sporen van Romeinse wegen in Nederland bekend. De laatste tien jaar is het aantal teruggevonden wegen echter explosief toegenomen. De vondst van de limesweg in de Leidsche Rijn en de vier mijlpalen in het Wateringse Veld haalden zelfs de internationale pers. Wat echter tot nu toe ontbreekt, is een overzicht van alle vondsten en hun betekenis voor het Romeinse wegennet in Nederland. Dit artikel poogt daartoe een eerste aanzet te geven. Na een korte beschouwing over Romeinse wegen in het algemeen, zoomen we in op de infrastructuur in Romeins Nederland en de belangrijkste archeologische bevindingen op dit gebied. We zullen daarbij ook een poging wagen om iets te zeggen over datering, uiterlijk en materiaalgebruik van de wegen.

Bron: Archeobrief maart 2011 
Door: Paul van der Heijden



Wegen: soorten en functies
Allereerst moeten we ons de vraag stellen: wat zijn nu eigenlijk Romeinse wegen? Met een beetje overdrijven zou je tussen alle nederzettingen uit de Romeinse tijd een lijn kunnen trekken, want ongetwijfeld liep overal minimaal een pad. Veel van die paden zullen een voorloper hebben gehad uit de ijzertijd, want bij hun komst in 19 voor Christus zullen de Romeinen hier geen compleet leeg land hebben aangetroffen. En dat geldt niet alleen voor paden tussen individuele nederzettingen, maar ook voor doorgaande handelsroutes. De Romeinen waren zelf niet helemaal duidelijk in hun indeling van wegen. Ze maakten onderscheid tussen verschillende soorten wegen, maar dat onderscheid is niet altijd even helder en consequent. De via publica is vergelijkbaar met onze openbare weg. Deze werd aangelegd door de staat en kon door iedereen worden gebruikt. Daartegenover staat de via privata, de privé-weg. Net zoals nu kwamen die vaak voor op het platteland, met name op de privéterreinen van de grote landbouwbedrijven.


Een ander onderscheid dat de Romeinen maakten, was dat naar functie. Zo kenden zij de via militaris (die altijd openbaar was), de via urbanis (stadsstraat), de via vicinalis (dorpsweg), de via rustica (landweg) en de via agraria (veldweg). Dat onderscheid vertaalt zich vaak ook in het uiterlijk van de wegen. Dorps-, land- en veldwegen waren meestal onverhard. Doorgaande wegen hadden echter meestal een vorm van verharding en/of fundament.


Verdere discussie over de definitie van Romeinse wegen valt buiten de strekking van dit artikel. We volstaan met de mededeling dat we ons concentreren op de ‘snelwegen’ die de Romeinen aanlegden en die ook historische en archeologische sporen hebben nagelaten.


Geschiedenis wegenbouw
Als we naar de geschiedenis van de Romeinse wegenbouw in Nederland kijken, nemen we aan dat de ontwikkeling van het wegenstelsel parallel loopt met het ontstaan van de limes. Daarbij kunnen we verschillende fasen onderscheiden. De eerste wegenaanleg in Noord-Gallië – althans uit historische bronnen bekend – stamt uit de tijd dat Marcus Agrippa voor de tweede keer stadhouder was van Gallië (circa 19 voor Christus).(1) Hij liet vanuit Lyon vier doorgaande wegen aanleggen, waaronder een weg via Trier naar de Rijn bij Keulen. Een tweede fase valt samen met de limesactiviteiten van Claudius rond het midden van de eerste eeuw. Getuigenissen hiervan zijn onder andere een mijlpaal in Koblenz en de stichting van Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen). De derde fase bestaat uit het omvormen van Neder-Germanië van een militaire zone tot een officiële provincie door Domitianus in het vierde kwart van de eerste eeuw, mogelijk het jaar 89. De vierde fase betreft de reorganisatie van Neder-Germanië onder keizer Traianus (circa 99-100). Uit die periode stammen ook de oudste twee mijlpalen van Neder-Germanië, niet toevallig gevonden in Nijmegen en Xanten. Er is dan ook een duidelijke band met de stadsverheffing van Nijmegen en Xanten rond dat jaar. Ongeveer dezelfde situatie vinden we terug in West-Nederland, waar de stadsverheffing van Forum Hadriani overeenkomt met de oudste van de vier gevonden mijlpalen in Den Haag (Antoninus Pius, 151). Voor zover we mijlpalen kunnen aanmerken als datering voor onderhoud aan wegen, mogen we veronderstellen dat ook de keizers Marcus Aurelius (162), Caracalla (212-213), Gordianus (242-244) en Decius (250) hun steentje hebben bijgedragen aan de verbetering van de infrastructuur in het westen van de provincie Neder-Germanië.


Heel anders is de situatie in het uiterste zuiden van ons land. Twee in Zuid-Limburg gevonden mijlpalen dateren uit de tijd van Constantijn de Grote (310-315) en zijn geplaatst langs de belangrijke weg Keulen-Tongeren.(2) Ze vertegenwoordigen een laatste grote fase van wegenonderhoud in onze streken. De limesweg langs de Rijn functioneerde toen niet of nauwelijks meer en de aandacht van de Romeinen richtte zich vooral op landinwaarts gelegen wegen en waterwegen.

Peutingerkaart
Voor de locatie van de verschillende wegen kunnen we gebruik maken van andere historische bronnen: de Peutingerkaart (Tabula Peutingeriana), het Reisboek van Antoninus (Itinerarium Antonini) en de Kosmografie van Ravenna (Cosmographia Ravennatis). De Peutingerkaart en het Reisboek van Antoninus hebben waarschijnlijk dezelfde bron: een wereldkaart die keizer Caracalla heeft laten maken, gebaseerd op en in navolging van de beroemde wereldkaart van Augustus in de Porticus Vipsania op het Marsveld in Rome.(3) De Kosmografie van Ravenna is waarschijnlijk pas geschreven in de zevende eeuw.


De drie bronnen tonen eensgezind het bestaan van een weg op de zuidoever van de Rijn. Omdat dit gedeelte van de Rijn bijna vier eeuwen lang ook de grens (limes) van het Romeinse rijk vormde, noemen we de weg gemakshalve de limesweg. Het moge duidelijk zijn dat deze limesweg van groot belang was voor de verdediging van het rijk. De weg verbond de verschillende fortifica-ties met elkaar (legioenplaatsen, castella en wachtposten) en maakte daarmee niet alleen snelle troepenverplaatsing mogelijk, maar ook de bevoorrading van de duizenden hier gelegerde soldaten. Bovendien had de weg ook een wezenlijke functie in het bestuur van het enorme rijk: hier snelden ruiters van de keizerlijke koeriersdienst met verordeningen, decreten en andere berichten voor civiele en militaire bewindvoerders in dit deel van de provincie Neder-Germanië, maar vooral in de provincie Britannia.


De Peutingerkaart en het Reisboek van Antoninus vermelden allebei de belangrijke, doorgaande weg van de Noordzee bij Boulogne-sur-Mer via Bavay naar de Rijn bij Keulen. De enige plaats die op Nederlands grondgebied wordt genoemd is Coriovallum (Heerlen), tussen Atuatuca Tongrurum (Tongeren) en luliacum (Jülich). Daarnaast toont de Peutingerkaart nog twee andere wegen op Nederlandse bodem: een weg van Tongeren langs de Maas naar Nijmegen (de Maasweg) en een weg van Nijmegen via het binnenland naar Forum Hadriani en de Noordzeekust (de Zuidroute). Het Reisboek van Antoninus meldt daarnaast nog een weg van Xanten naar Heerlen, waar deze aantakt op de al eerder genoemde weg van Tongeren naar Keulen. We gaan er vanuit dat deze vijf genoemde wegen vanwege hun vermelding ook in de Romeinse tijd een speciale status hadden. Wat die status precies was, is niet geheel duidelijk en valt buiten de strekking van dit artikel. Ook zijn er naast deze vijf genoemde wegen wellicht nog andere wegen die destijds een speciale status hadden, maar niet als zodanig in de geschreven bronnen zijn terechtgekomen. We moeten niet vergeten dat de genoemde drie bronnen ook maar momentopnames zijn, die vooral de derde-eeuwse en mogelijk latere situaties weergeven. Daartegenover staat dat infrastructuur een meestal zeer stabiele factor is in de Romeinse geschiedenis. We zullen aan de hand van archeologische waarnemingen en vondsten kijken wat er van deze vijf wegen bekend is [vanwege de lengte van het artikel is hetgedeelte over de Limesweg en de Zuidroute hier weggelaten]


Snelweg 3: Maasweg
De derde Romeinse snelweg liep van Nijmegen naar Maastricht en was daarmee de Romeinse voorloper van de huidige AJJ,. De route gaat in een vrijwel rechte lijn zuidwaarts vanaf het Nijmeegse Valkhof naar Cuijk, dat op de Peutingerkaart is aangeduid als Ceuclum. Precies halverwege, in het Heumensoord, stond in de tweede eeuw een gebouw, mogelijk een mansio (herberg), in de derde eeuw vervangen door een wachtpost. Vanuit de wachtpost kon men zowel het castellum van Nijmegen als Cuijk zien. De Maasweg liep voor de wachtpost langs en is archeologisch ook onderzocht. Hij is circa zes meter breed, had twee greppels en blijkt al vroeg te zijn aangelegd, namelijk in de eerste decennia van de jaartelling. (21) Opvallend is dat ook hier geen wegverharding is gevonden. Kennelijk was de samenstelling van de bodem stevig genoeg om zoveel schoenen en karrenwielen te kunnen dragen. Een eind verderop is de weg nog over tientallen meters te herkennen in het bos – althans, voor wie het weet. Daar is overigens nog een tweede, parallel lopende weg te zien.


Volgens de gangbare opvatting lag de Maasovergang in de eerste eeuw bij Mook en bestond deze wellicht uit een doorwaadbare plek. Er zijn meldingen van een grindweg op de westoever van de Maas, bij Katwijk. In de laat-Romeinse tijd pakten de Romeinen de zaak grondiger aan en bouwden enkele kilometers stroomopwaarts een vaste brug bij Cuijk, met stenen pijlers en een houten opbouw, beschermd door het castellum aldaar.


Het tracé van de Maasweg op Brabants grondgebied is in de negentiende eeuw al redelijk in kaart gebracht door de oudheidkundige Hermans.(22) Op verschillende plekken trof Hermans een strook in de akkers aan waar het gewas slechter groeide dan elders. Bij bestudering bleek het steevast te gaan om de Romeinse weg. Hermans heeft gelukkig de moeite genomen om enkele dwarsdoorsneden te maken, zodat we ook iets meer weten over het uiterlijk en de opbouw van de weg. Alle onderzochte gedeelten hadden een verharding van grind met een ietwat bol lopend wegdek. De teruggevonden breedte van het wegdek varieerde van 4 tot 6 meter. Enkele waarnemingen van AWN-ers en recent archeologisch onderzoek in Cuijk hebben dat beeld bevestigd. (23) De weg liep via Cuijk, Oeffeit, Beugen, Boxmeer, Sambeek, Vortum-Mullem, Groeningen, Vierlingsbeek naar Maashees.


Vanaf de grens van Brabant met Limburg worden we in ons beeld van de Maasweg geholpen door een rapportage van Marlien Janssens (RAAP), opgesteld in opdracht van de provincie Limburg (24). Het betreft een bureaustudie naar de mogelijke locatie van de pakweg 60 kilometer die de Maasweg door Limburg voert, op basis van alle bekende gegevens. De facto zijn er niet zo heel veel aanknopingspunten: enkele waarnemingen uit de negentiende eeuw, een handjevol archeologische bewijzen (in Grubbenvorst, Baarlo, Kessel, Neer, Heel en Borg), AHN-opnames (Kesseleik en Buggenum), toponiemen (Heerstraat in Beegden en Heerebaan in Heel) en archeologische resten van Romeinse nederzettingen (vooral grafvelden) in het algemeen. De mogelijke locatie van de weg wordt echter mede beperkt door landschappelijke omstandigheden: het stroombed van de Maas in het oosten en het Maasterras in het westen. Zo blijft een relatief smalle strook over waar we de weg moeten zoeken. Daarnaast moesten twaalf kleinere en grotere beekdalen worden overbrugd. Al deze factoren tezamen zorgden voor genoeg randvoorwaarden voor een redelijk betrouwbare reconstructie van de locatie van de weg, waarbij alleen het eerste deel (tussen Geysteren en Blerick) nog enkele grote vraagtekens oproept. (25)


Over het uiterlijk en opbouw van de Maasweg door Limburg zijn slechts weinig gegevens voorhanden. In de meeste gevallen gaat het om een met grind verharde weg, maar er is in ieder geval één weggedeelte in Heel zonder grindverharding. In Baarlo is een palenconstructie gevonden op de plek waar de Maasweg een beekdal overstak.


Vanaf Ittervoort loopt het tracé van de Maasweg over Belgisch grondgebied via de plaatsen Maasbracht, Dilsen (vermoedelijk te identificeren met Feresne op de Peutingerkaart), Maasmechelen en Lanaken. Het is nog een punt van discussie of de hoofdweg van daaraf naar Tongeren voert via Maastricht of via Bilzen (of misschien wel allebei).


Snelweg 4: Tongeren-Keulen, ‘Via Belgica’
De vierde snelweg op Nederlands grondgebied is redelijk goed gedocumenteerd en voor een groot deel ook nog zichtbaar in het landschap: niet zozeer het Nederlandse gedeelte, als wel het aanpalende Belgische en Duitse tracé. Archeologen gaan uit van de aanleg op initiatief van Marcus Agrippa, die stadhouder was in 19 voor Christus.(26) Onder Claudius is de weg mogelijk uitgebreid. Claudius had alle belang bij een goede verbinding tussen de door hem gestichte stad Keulen en de zeehaven van Gesoriacum (Boulogne-sur-Mer), met het oog op de invasies in Britannië.


De weg heeft in de wandelgangen de naam ‘Via Belgica’ meegekregen. Deze Latijnse term slaat echter op de projectnaam voor de toeristische en economische ontsluiting van het hele gebied. Voor de benaming van de weg zelf mist hij elke wetenschappelijke grond: Romeinse wegen werden nooit vernoemd naar hun bestemming. Voor deze weg is in 2003 eenzelfde inventarisatie gemaakt als voor de Maasweg, met een inventarisatie van de huidige gegevens en op basis daarvan ook een voorstel voor een reconstructie van de route.(27) De weg is zo’n 23 keer waargenomen en/of archeologisch aangetoond, het vaakst in Maastricht en Heerlen, maar ook bij Houthem, Voerendaal en Rimburg. De weg laat zich in de meeste gevallen zien als een 5-10 meter brede strook met een verharding van grindlagen, waarvan de dikte varieert van 60 centimeter tot meer dan een meter. Naast deze agger lagen aan weerszijden onver-harde stroken, waardoor de totale breedte van de weg kon oplopen van 20 tot zo’n 40 meter. Hiermee komt het Limburgse deel overeen met de delen op Duits en Belgisch grondgebied, waar vergelijkbare vondsten zijn gedaan.


Snelweg 5: Xanten-Heerlen
Het Reisboek van Antoninus meldt nog een weg van Kanten naar Keulen, via Mediolano (Geldern-Pont?), Sablonibus (Venlo?), Mederiacum (Melick?), Teudurum (Tüddern?) naar Coriovallum (Heerlen), waar hij aantakt op de hiervoor genoemde weg van Tongeren naar Keulen. Mogelijk vertegenwoordigt dit wegtracé geen Romeinse ‘snelweg’, maar is het in het reisboek terechtgekomen als een individuele reis die iemand ooit heeft gemaakt.(28) Desalniettemin lijkt het ook niet aannemelijk dat deze reis is ondernomen over een achter-afweggetje…


Het gedeelte van de weg op Duitse grondgebied is vaak onderwerp geweest van theorievorming, maar nooit archeologisch onderzocht.(29) In Pont zijn de waarnemingen zo talrijk, dat een identificatie met ‘Mediolano’ voor de hand ligt.(30) Volgens de gangbare theorie loopt de weg verder via Straelen en Kaldenkirchen zuidwaarts. Hier snijdt hij ook net de gemeentegrens van Venlo.(31) Een drietal kilometer oostelijk ligt echter nog een Romeinse weg, waarvan het weglichaam over enkele kilometers bewaard gebleven als een 12 meter brede en 1,5 meter hoge dam.(32) Dat beide tracés tot dezelfde weg behoren, is uitgesloten. Daarover is het laatste woord dus nog niet gezegd. Wat de weg nog mysterieuzer maakt, is dat het centrum van Venlo in beide opties volkomen wordt gepasseerd. Dat wekt enige verbazing, vooral nu onomstotelijk is aangetoond dat Venlo niet alleen een vroeg-Romeins militair steunpunt was, maar ook een infrastructureel knooppunt met mogelijk een vaste oeverbinding naar Blariacum en de daar lopende Maasweg. Hoe die puzzelstukjes met elkaar zijn te rijmen, verdient nog nader onderzoek.


De verdere loop van de weg op Duits grondgebied is over vele kilometers goed in kaart gebracht.(33) Waar de weg op Nederlands grondgebied komt, is hij op meerdere plekken onderzocht.(34) De weg passeert Swalmen aan de oostkant en is daar in de bossen nog als zodanig herkenbaar. Lange tijd gold hij als enige, nog bovengronds zichtbare Romeinse weg van Nederland, maar gelukkig is hij daarin niet meer uniek. Hoe de weg verder verloopt, roept dan weer vragen op. Volgens de Reiskaart van Antoninus gaat hij rechtstreeks naar Heerlen, maar het is ook mogelijk dat er een aftakking voert naar Maastricht. Mogelijk zou dat zelfs de oorspronkelijke weg kunnen zijn: het is immers de snelste route van Tongeren naar Xanten. En dan nog de rest…


Naast de vijf ‘snelwegen’ zijn er inmiddels talloze waarnemingen gedaan van ‘secundaire’ wegen. Of de Romeinen zelf ook dit onderscheid maakten, is natuurlijk de vraag: het is een hedendaagse interpretatie, bij gebrek aan beter. Misschien zijn er nog wel meer aangelegde wegen die in Romeinse ogen niet onderdoen voor de ‘snelwegen’, maar die de pech hebben gehad dat ze niet terecht zijn gekomen op de Peutingerkaart of in het Reisboek van Antoninus.


Wat ons beeld mede vertroebelt, zijn de vele waarnemingen van negentiende-eeuwse geleerden en andere oudheidsvorsers zoals Ort, Schneider en Janssen.(35) Als we Ort moeten geloven, lag er in de Romeinse tijd een uitgebreid netwerk van wegen over heel Zuid-Nederland. De bewijsvoering voor de meeste wegen is echter zeer dun en schiet in moderne ogen zwaar tekort. Van de andere kant had men in de negentiende eeuw wel een vrijer zicht op het landschap, dat nog niet was aangetast door verstedelijking en ruilverkavelingen. Een voorbeeld moge dit illustreren. Toen de oudheidkundige Jacob Schneider halverwege de negentiende eeuw de omgeving van Kleef bezocht, meldde de kasteelheer van Schloss Moyland dat zijn werklui een Romeinse
weg hadden gevonden. Op de heuvelrug ten zuiden van Moyland, een halve nieter onder de grond, hadden ze een 15 centimeter dikke grindlaag ontdekt, met daaronder een fundament van 15-30 centimeter grote stenen. De weg was naar beide zijden door de velden goed te volgen. De kasteelheer van Moyland had echter weinig oog voor de historische betekenis ervan, zo mopperde Schneider, want hij liet op vier plaatsen de stenen uitgraven en meerdere karrenladingen daarvan verkopen.(36) Het gevolg is dat we (a) een hele sterke aanwijzing hebben van het bestaan van een Romeinse weg (in dit geval de linies weg), (b) we helaas niet exact weten waar en (c) het maar de vraag is of we die weg ooit nog terugvinden, want het fundament en het wegdek zijn verdwenen.


Tot slot nog enkele (mogelijke) Romeinse wegen die de aandacht verdienen.
(1) Noord-zuidwegen. Het is opvallend dat er op de Peutingerkaart wel twee grote oost-west gerichte routes zijn, maar geen wegen van noord naar zuid, als we de Maasweg buiten beschouwing laten. Op de Romeinse wegenkaart van Nederland gaapt een groot gat in Noord-Brabant. Het is aannemelijk dat die noord-zuidverbindingen er wel waren, maar dat de zandgronden van Brabant en de Kempen geen fundament en/of verharding van het wegdek noodzakelijk maakten. Er zijn vanuit Vlaanderen immers zeker aanwijzingen van wegen die noordwaarts lopen. Ondanks vele theorieën is men er nog niet in geslaagd om deze ook archeologisch volledig te traceren.(37)
(2) Het wordt algemeen aangenomen dat er ook op de oostoever van de Maas een Romeinse weg liep. Dat is zeker het geval voor het traject tussen Roermond en Venlo.
(3) Het kustgebied achter Forum Hadriani was goed ontsloten. Zo heeft er ongetwijfeld een weg in de duinen gelopen die Ockenburg en Scheveningse-weg met elkaar verbond. Hoe de wegen hier precies hebben gelopen, is ook hier een onderwerp van nadere studie.(39)
(4) Recent gevonden ‘secundaire’ wegen zijn onder andere aangetroffen naast de Wijchenseweg bij Nijmegen (40), bij Hernen (41), Stramproy (42) en Venlo (43). Deze laatste wordt gezien als de belangrijke verbindingsweg tussen Blariacum (Blerick) en Venlo, en daarmee ook als een short cut tussen de Maasweg en Xanten.


Conclusies en aanbevelingen



  • Dit artikel is niet bedoeld als uitputtend overzicht van alle in Nederland gevonden Romeinse wegen. Daarvoor is de ruimte te klein en is het aantal waarnemingen te groot. Wel geeft het een indruk van de belangrijkste doorgaande wegen en biedt het een handvat voor toekomstig onderzoek.
  • De grote variatie aan verschijningsvormen van de Romeinse wegen heeft de archeologen al decennialang zand in de ogen gestrooid. Wie louter op zoek was naar het ideaalbeeld van de Romeinse weg, werd maar al te vaak teleurgesteld. Daarbij zullen veel wegen ongezien zijn vergraven. Zelfs een ‘afgeslankt’ ideaalbeeld met een minimale agger, minimale versteviging van grind en parallelgreppels gaat lang niet altijd op. Archeologen dienen daarom uiterst waakzaam te zijn.
  • De grote variëteit aan wegen, breedtes, diktes enzovoort past in het algemene beeld van wegen in het Romeinse rijk.(44) De Romeinen waren ook in de wegenbouw zowel planmatig als pragmatisch.
  • Met deze wijsheid in het achterhoofd verdient het aanbeveling om ook oude waarnemingen opnieuw te bekijken en te interpreteren. Kijken we terug naar ons overzicht van de geschiedenis van de wegenbouw in Nederland, dan komen we een vervelend hiaat tegen. De wegenbouw blijkt niet helemaal parallel te lopen met de uitbouw van de limes. Waar de eerste castella reeds verrezen in de vroeg-Romeinse tijd en later werden uitgebreid onder Caracalla en Claudius, ontbreekt elk spoor van een weg uit die tijd. Het lijkt er dus op dat het transport van en naar de castella en wachttorens langs de Beneden-Rijn bijna een eeuw lang louter plaatsvond per schip.
  • Ook vanaf halverwege de derde eeuw lijkt het wegenstelsel aan betekenis in te boeten. De limesweg is kennelijk niet meer gebruikt voor transport over lange afstand, er zijn althans geen sporen van grootschalige reparaties. Dat geldt zowel voor de Limesweg als voor de Zuidroute. Dat betekent wellicht dat vanaf halverwege de derde eeuw het transport in het rivierengebied vooral (zo niet uitsluitend) plaatsvond per schip.
  • We moeten in onze zoektocht er rekening mee houden dat wegen in de loop der eeuwen zijn verplaatst, zoals bijvoorbeeld bewezen is voor de limesweg bij Utrecht. Ook zullen er in de Romeinse tijd op sommige trajecten parallelwegen zijn geweest, bijvoorbeeld bij nederzettingen en bij wegen waar problemen waren niet winterse wateroverlast. Die parallelwegen zijn niet (meer) in historische bronnen traceerbaar.
  • Romeinse wegen kunnen, als uitingen van Romeinse cultuur, beschaving en ingenieurskunst, uitstekend dienen als basis voor cultuurhistorische educatie en toeristische ontsluiting. Zie bijvoorbeeld het reeds genoemde project Via Belgica en het huidige Maasweg-project, maar ook een vergelijkbaar project tussen Trier en Keulen.(45) Het ligt daarbij voor de hand om te denken aan internationale samenwerking. De huidige landsgrenzen vormen immers een moderne uitvinding en zijn pas 1500 jaar na de Romeinse tijd vastgelegd. De Romeinen zelf hadden daar geen last van…

Noten


1. De beschrijving komt van Strabo, zie Rathmann (2006), 3-4. Lange tijd werd gedacht dat het om Agrippa’s eerste stadhouderschap ging (circa 39 voor Christus), maar Rathmann overtuigt dat het gaat om zijn tweede stadhouderschap. Zo is de brug over de Moezel in Trier gedateerd in 18-17 voor Christus (zie ook Qrewe (2007), 31).
2. Rathmann (2006), 39-40.
3. Onder andere Wartena (1927). De kaart is vervaardigd door Marcus Agrippa, die niet toevallig ook verantwoordelijk is geweest voor de wegenbouw in grote delen van Gallië.
[…]
21. Van Enckevort e.a. (2002), 100 en mondelinge informatie H. van Enckevort.
22. Hermans (1865).
23. Enckevort en Thijssen (2002), 42-47; Ball (2006).
24. Janssens in druk.
25. Het rapport is vooral ook bedoeld om aan te geven hoe je het beste het gesuggereerde tracé archeologisch kunt toetsen. De provincie Limburg wil zich hier actief voor inzetten, naar analogie met de Via Belgica.
26. J. Mertens in Stuart en De Grooth (1987), 16-17; Demey (2003), 14. Volgens Strabo liet Agrippa echter een weg aanleggen vanuit Lyon naar de kust, en van Lyon via Trier naar Keulen, zie noot 1. Het traject Bavay-Keulen valt daar dus buiten. Maar archeologisch onderzoek op het Belgische gedeelte maken eenzelfde vroege datering (tweede decennium voor Christus) zeer waarschijnlijk, wat overigens weer niet geldt voor de waarnemingen op Nederlandse bodem. Nader onderzoek is gewenst.
27. Demey (2003). Een recente aanvulling daarop in Janssens (2009).
28. Rathmann (2006), 18.
29. Wel is een prikkelende, uitgebreide beschrijving van allerlei waarnemingen te vinden in Hagen (1931), 217-224.
30. Zie bv. Geschwendt (1960), 210-221.
31. Van Dijk (2007), 94-96, waarbij aangetekend dat deze weg in het veld geen duidelijke sporen heeft nagelaten van een verhoging en/of verharding. Maar dat zegt niet zoveel.
32. Namelijk de Jülicherstrasse in Straelen. Je kunt er tegenwoordig zelfs overheen fietsen. Horn (1987), 604-5. Hagen ziet hierin een mogelijke weg tussen Nijmegen/Kleef en Keulen: Hagen (1931), 224-229.
33. Zie bijvoorbeeld Loewe (1971), 147 (no. 53), 207 (no. 46) en 218, (no. 15).
34. Onder andere Luys (1984) en recent De Groot en Prangsma (2008).
35. Ort (1884), Schneider (1860) en Janssen (1836).
36. Schneider (1866), 171.
37. Zie o.a. Knippenberg (1961); Kleijnen (1996); Mennen (2003) (lees ook de reacties op p. 47-52). Wellicht interessant is ook de mededeling van Voogd (1957), waarbij hij in boringen tussen Genderen en Opandel houtsporen heeft aangetroffen. Hij legt daarbij een link met de in die tijd nog actuele gewoonte om wegen te verbeteren met wilgentakken. Een andere goede ‘kandidaat’ voor een noord-zuid verbinding is de (mogelijke) Waalbrug bij Zuilichem, zie Pleyte (1896).
38. Luys (1984).
39. Als springplank moge daarbij dienen: Waasdorp (2006), met daarin vermelde literatuur.
40. Mondelinge informatie H. van Enckevort: een weg van circa 6 meter breed door het drassige broekland tussen Nijmegen en Wijchen. De weg had een grindpakket van minimaal 20 centimeter. Gevonden in november 2001.
41. Reijnen en Wildenberg (2006).
42. Roymans (2008).
43. Dolmans (2009).
44. Zie bv. Chevallier (1997); Koschik (2004); Klee (2010).
45. Kunow (2007).


Literatuur



  1. Ball, E. (red., 2006), Dood en begraven langs de Romeinse weg. Het onderzoek van een grafveld uit de Romeinse tijd bij Cuijk – Grotestraat Bergbezinkbassin, Leiden (Archol 40)
  2. Boreux, H. (1994), ‘De Romeinse weg van Bavay naar Utrecht’, in: Bulietin van het interdisciplinair Centrum voor Luchtverkenning 17, 73-93
  3. Briels, I. (2009), Plangebied Speeltuin Bijnkershoeklaan, gemeente Utrecht. Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, Weesp (RAAP-notitie 3096)
  4. Bruijnesteijn van Coppenraet, W (2006), Itineraria Romana. De Romeinse reisgidsen, Arnhem
  5. Chevallier, R. (1997), Les voies romaines. Parijs
  6. Demey, D. (2003), De Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen, provincie Limburg. Een archeologisch onderzoek, Amsterdam (RAAP-rapport 924)
  7. Dijk, X. van (2007), Gemeente Venlo. Een archeologische verwachtings- en advieskaart, Weesp (RAAP-rapport1473)
  8. Dolmans, M. (2009), ‘Een Romeinse weg in Venlo’, in: Westerheem 58, 210-212
  9. Enckevort, H. van, J.K. Haalebos en J. Thijssen (2000), Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes, Abcoude
  10. Enckevort, H. van en J. Thijssen (red. 2002), Cuijk. Een regionaal centrum in de Romeinse tijd, Utrecht
  11. Geschwendt, F. (1960), Kreis Geldern. Archeologische Funde und Denkmaler des Rheinlandes, Band I, Köln
  12. Graafstal, E. (2002), ‘Logistiek, communicatie en watermanagement. Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland’, in: Westerheem 51, 2-27
  13. Grewe, K. (2007), ‘Die Agrippastrasse zwisschen Köln und Trier’, in: Kunow (2007), 31-64
  14. Groot, T. de en N. Prangsma (2008), De Romeinse weg Heerlen-Kanten ter hoogte van Swalmen (Limburg). De resultaten van het waarderend onderzoek in 1982 en 2006, Amersfoort (RAM-rapport 156)
  15. Hagen, J. (1931) Die Römerstrassen der Rheinprovinz. Erläuterungen zum geschichtlichen, Bonn (Atlas der Rheinprovinz 8)
  16. Hermans, C. (1865), Noord Brabants’ Oudheden, Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant
  17. Hoegen, D. en N. Willemse (2006), Reconstructie Grote Molenstraat, gemeente Overbetuwe. Archeologisch vooronderzoek: een proefsleuvenonderzoek naar de Romeinse weg Elst-Driel, Amsterdam (RAAP-Rapport 1383)
  18. Horn, H. (1987), Die Römer in Nordrhein-Westfalen, Stuttgart
  19. Janssen, L. (1836), Gedenkteekenen der Germanen en Romeinen aan den linkeroever van den neder-Rijn, Utrecht
  20. Janssens, M. (2009). De Via Belgica aan de Oude Midweg te Kunrade, Gemeente Voerendaal. Documentatie van het profiel, Weesp (RAAP-notitie 3304)
  21. Janssens, M. (in druk), De Romeinse weg op de westoever van de Maas. Van Ittervoort tot Geysteren, Weesp (RAAP-rapport 2090)
  22. Klee, M., (2010), Lebensadern des Imperiums. Straften im römischen Weltreich, Stuttgart
  23. Kleijnen, M. (1996), ‘Romeinen en Bataven raakten slaags tussen Deuson en Grinnes, anno 260’, in: Tussen De Voorn en Loevestein 32, n r. 93,1-7
  24. Knippenberg, W. (1961), ‘Romeinse wegen in Noord-Brabant’, in: Kultuurhistorische verkenningen in de Kempen II, Oisterwijk
  25. Koschik, H. (red. 2004), ‘Alle Wege führen nacht Rom…’ Internationales Romer-strafienkolloquium Bonn, Pulheim (Materialen zur Bodendenkmalpflege im Rheinland 16)
  26. Kroon, F. (1935), ‘Het Nederlandsche gedeelte van de Tabula Peutingeriana’, in: Tijdschrift van het Koninklijk Nederiandsch Aardrijkskundig Genootschap 52, 319-334
  27. Kunow, J. (red. 2007), Erlebnisraum Römerstrafie Köln-Trier. Erftstadt-Kolloquium 2007, Bonn (Materialen zur Bodendenkmalpflege in Rheinland 18)
  28. Loewe, G. (1971), Kreis Kempen-Krefeld. Archeologische Funde und Denkmaler des Rheinlandes, Band 3, Düsseldorf
  29. Luys, W. (1984), ‘Romeinse wegen en bewoning in Swalmen-Beesel-Belfeld’, in: Jaarboek Maas- en Swalmdal 4,105-132
  30. Mennen, J. (2003), ‘Een Romeinse weg door het Dommelgebied van Tongeren naar Rossum?’, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 20,10-46
  31. Mertens, J. (1957), Les route romaines de la Belgique, Brussel
  32. Mertens, J. (1968), België in het Romeins tijdvak. Archeologische kaarten van België 1-2, Brussel
  33. Meulemeester, J.-L. (red. 2004), Alle wegen leiden naar… Romeinse wegen in Vlaanderen (tentoonstellingscatalogus), Oudenburg
  34. Ort, J.A. (1884) Oude wegen en landweren in Limburg en aangrenzende gewesten, Leiden
  35. Pleyte, W. (1896), ‘Iets over de oude brug bij Zuilichem’, in: Verslagen en Mededelingen Koninklijke Akademie van Wetenschappen, 3e reeks, deel 12, 290-297
  36. Putker, H. (1986), De Romeinse wegen in Nederland, Leiden (doctoraalscriptie Provinciaal Romeinse Archeologie, Rijksuniversiteit Leiden)
  37. Rathmann, M. (2003), Untersuchungen zu den Reichsstrafien in den westlichen Provinzen des Imperium Romanum, Mainz (Beihefte der Bonner Jahrbücher 55)
  38. Rathmann, M. (2006), ‘Die Reichstrassen der Germania Inferior’, in: Bonner Jahrbücher 204, 1-46
  39. Reijnen, R. en J. Wildenberg (2006), Een Romeinse weg in de natuur, Nijmegen
  40. Rogge, M. en K. Sas (2006), Quo vadis? Het wegennet van de Romeinen, een verenigd Europa, Zottegem (Publicaties van het Provinciaal Archeologisch Museum Velzeke. Buitengewone reeks nr. 4)
  41. Roller, G. de en M. Essink (2003), Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (ivo) door middel van een bureauonderzoek en boringen in het plangebied ‘Grote Boslocatie’ te Landgraaf/Kerkrade, gemeenten Landgraaf en Kerkrade (L.), Groningen (ARC-Rapporten 2003-2)
  42. Roymans, J. (2008), ‘Het spoor bijster? Oude bruggen en wegen in Zuid-Nederland’, in: E. Rensink (red.), Archeologie en beekdalen. Schatkamers van het verleden, Utrecht, 58-71
  43. Schmidt, D. (1861), ‘Römerstrasse am linken Rheinufer abwarts von der Mündung der Mosel bis Nymwegen’, in: Jahrbücher des Vereins von Alterthumsfreunden im Rheinlande 31, 118-123
  44. Schneider, J. (1860), Neue Beitrage zur alte Geschichte und Geographie der Rheinlande, Düsseldorf
  45. Schneider, J. (1866), ‘Neue antiquarische Mittheilungen aus dem Regierungsbezirk Düsseldorf’, in: Bonner Jahrbücher 39,151-174
  46. Stuart, P., en M. de Grooth (red. 1987), Langs de weg, De Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen, Heerlen/Maastricht
  47. Stuart, P. (1993), De Tabula Peutingeriana – commentaar, Nijmegen
  48. Voogd, H. (1957), ‘Reacties van lezers’, in: Westerheem 6,15
  49. Waasdorp (2006), ‘De ontsluiting van het Cananefaatse gebied, in W. de Jonge, J. Bazemans en D. Jager (red.), Forum Hadriani van Romeinse stad tot monument, Utrecht 
  50. Wartena, J. (1927), Inleiding op een uitgave der Tabula Peutingeriana, Amsterdam (proefschrift RUL)
  51. Weber, E. (1976), Tabula Peutingeriana – Kommentar, Graz (facsimile-uitgave)
  52. Willems, W. (1987), ‘Romeinse wegen in Limburg’, in: Historisch Geografisch Tijdschrift 1/2, 6-11
  53. Willems, W., H. van Enckevort, J.K. Haalebos en J. Thijssen (red. 2005), Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Deel I: Prehistorie en Oudheid, Wormer