Rijksmonumenten en duurzaamheid: een lastige combinatie?

Uit onderzoek blijkt dat het verduurzamen van monumenten loont. Op voorwaarde dat er een goed doordacht en gedegen plan ligt. Door verduurzaming gaat de energierekening omlaag en het comfort omhoog. De bruikbaarheid van een monument neemt toe en de financiële exploitatie wordt gunstiger.

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed doen onderzoek naar de effectiviteit en gevolgen van verduurzamingsmaatregelen in rijksmonumenten. Hiervoor zijn 18 verschillende gebouwen, zoals kerken, molens en boerderijen geselecteerd om een verscheidenheid aan maatregelen te onderzoeken. Zoals het isoleren van wanden, vloeren en dak, koude- en warmte-uitwisseling tussen rijksmonumenten of het aanbrengen van LED-verlichting. De eerste 13 van de 18 pilots zijn nu klaar, de andere 5 volgen dit en volgend jaar.

Om de duurzaamheidsmaatregelen mogelijk te maken kregen de betrokken projecten in totaal 10 miljoen euro subsidie vanuit het Ministerie van OCW.

Een van de pilots is Molen De Hersteller in het Friese Sintjohannesga. Door de isolatie van wanden, vloeren en plafond is het nu comfortabel in de molen en hoeven de molenaars en bewoners ’s winters hun jas niet meer aan te houden.

In 2050 wil Nederland energieneutraal zijn. We installeren zonnepanelen, gaan over op groene stroom en maken gebruik van windenergie. Niet alleen nieuwbouwwoningen worden duurzamer. Ook veel van de ruim 60 duizend rijksmonumenten maken een slag naar duurzaamheid. Bij renovatie en restauratie van monumenten worden thema’s als energiebesparing, energieopwekking en duurzaam materiaalgebruik steeds vaker meegenomen in de plannen.

Het onderzoek loopt tot en met 2018. Tot nu toe zien we dat ieder monument zijn eigen, creatieve maatwerkaanpak voor duurzame oplossingen nodig heeft. Verduurzamen van monumenten loont, mits per monument vooraf zorgvuldig onderzoek wordt gedaan naar wat wel of niet kan. Er is vaak meer mogelijk dan men denkt!

Zie ook

Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed