Verdrag van Malta

Omdat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate wordt bedreigd door natuurlijke processen, ondeskundig gebruik van het bodemarchief en door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, hebben op 16 april 1992 een aantal Europese lidstaten het Verdrag van Malta ondertekend. Dit verdrag wordt ook wel Conventie van Valletta genoemd.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn:

  • Streven naar behoud in situ van archeologische waarden. De bodem is de beste garantie voor een goede conservering van archeologische resten;
  • Tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologievriendelijke alternatieven;
  • De verstoorder betaalt voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarde, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Ratificatie

Door het verdrag van Malta te ondertekenen en te ratificeren heeft Nederland zich ertoe verplicht een aantal wettelijke en feitelijke voorzieningen te treffen, zoals:

  • het bijhouden van een inventarislijst van haar cultureel erfgoed en de aanwijzing van beschermde monumenten en gebieden;
  • de vorming van archeologische reservaten voor het behoud van tastbaar bewijs voor bestudering door toekomstige generaties;
  • het voorzien in een verplichting voor de vinder om een toevallige ontdekking van bestanddelen van het archeologisch erfgoed te melden aan de bevoegde autoriteiten en deze ter beschikking te stellen voor onderzoek;
  • het voorzien in procedures voor de verlening van vergunningen voor en het toezicht op opgravingen en andere archelogische activiteiten zodat;
  1. het illegaal opgraven of verwijderen van bestanddelen van het archeologisch erfgoed wordt voorkomen;
  2. is gewaarborgd dat archeologische opgravingen en onderzoeken op wetenschappelijke wijze worden verricht;
  3. zoveel mogelijk non-destructieve onderzoeksmethoden worden toegepast;
  • te waarborgen dat opgravingen en andere mogelijk tot vernietiging leidende technieken uitsluitend worden uitgevoerd door bekwame en speciaal daartoe bevoegde personen;
  • het conserveren en instandhouden van het archeologische erfgoed, bij voorkeur in situ;
  • het inrichten van passende bewaarplaatsen voor archeologische overblijfselen die van de oorspronkelijke vindplaats zijn verwijderd;
  • te streven naar afstemming en overeenstemming tussen de onderscheiden behoeften van de archeologie en de ruimtelijke ordening.

Het verdrag, officieel het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', werd in 1998 door een goedkeuringswet in Nederland bekrachtigd.



Laatst bewerkt op 09-03-2015